Voor veel welvarende (westerse) landen kan dan ook geconcludeerd worden dat ze 'gearriveerd' zijn, tot op zeker hoogte. Ze hebben (gemiddeld genomen) meer dan genoeg materiële en monetaire middelen ter beschikking. Dit betekent echter niet dat ze ook gezond zijn. Dat wil zeggen: dat ze menselijk en ecologisch welzijn vooropstellen. 'Het gaat beter én slechter dan ooit met ons', beschreef filosoof Rob Wijnberg deze paradox treffend.
De tweede helft van de twintigste eeuw stond grotendeels in het teken van meer. Meer gelijkheid, meer individuele ontplooiingsmogelijkheden, meer welvaart. Dit heeft ons veel gebracht. Ondanks dat er wereldwijd nog steeds veel mensen in armoede leven, is het onmiskenbaar dat nog nooit zoveel mensen op deze aardbol in relatieve weelde en veiligheid leven.
Een belangrijke bron van vooruitgang in de moderne tijd, het gebruik van fossiele brandstof, is inmiddels ook onze ondergang geworden. Onze op expansie gerichte samenleving, die voor een groot deel op fossiel gebouwd is, stuit steeds meer op de limieten van mens en planeet. Kijk in Nederland naar de stikstofcrisis, de gestage achteruitgang van natuur en landschap. Ook de toename in mentale problemen bij een deel van de bevolking of de groeiende sociaaleconomische ongelijkheid zijn indirect een product van dit doorgeslagen denken in efficiëntie en schaalvergroting.
'Oneconomische groei' noemt econoom Herman Daily de fase waarin veel economisch ontwikkelde landen zich begeven: het moment waarop de negatieve sociale en ecologische gevolgen niet meer opwegen tegen de kortetermijnopbrengsten van het vergroten van de economie. 'Het verhaal van meer' is aan het eind van zijn levenscyclus gekomen. Het is sleets geworden. Onhoudbaar zelfs.
Toch kunnen we er maar moeilijk afscheid van nemen. Dat heeft ermee te maken dat het verhaal van meer onlosmakelijk verbonden is met het begrip groei. Groei is wat men in de cognitieve linguïstiek een ontologische metafoor noemt: het raakt aan onze diepe evolutionaire wortels en appelleert veelal onbewust aan het 'natuurlijke' en het 'goede', aan het leven zelf. 'In a sense, everybody believes in growth, and rightly so, because growth is an essential feature of life', schreef ecologisch econoom Ernst Friedrich Schumacher in de jaren zeventig. Schumacher, de man die beroemd werd met zijn small is beautiful-utopie, was zich maar al te bewust van het feit dat groei, ondanks dat het in economische zin problematisch is geworden, terecht onderdeel is van ons begrip van de wereld. Het is immers onderdeel van de biologische levenscyclus.
Dit maakt het zo lastig om met een alternatief te komen voor het verhaal van meer. Je komt al gauw uit op de negatieve tweelingbroer: 'het verhaal van minder': minder spullen, minder reizen, minder werkdruk. Een verhaal waarin voor groei geen plek is. En dat is onnatuurlijk. Vanuit een cognitief frame-perspectief dan.
Vanuit psychologisch perspectief is het bekritiseren van groei, zoals de degrowth-beweging doet, een lastige kwestie. We zijn veroordeeld tot een wrede en reductionistische logica, namelijk meer tegenover minder. Of groei tegenover geen groei. Dat laatste is slecht en onnatuurlijk. Onze intuïtieve reactie is er een van afwijzing. Want geen groei is stagnatie en stagnatie betekent uiteindelijk verval en dood. Het kost dus behoorlijk wat doorzettingsvermogen en verbeeldingskracht om uit het frame 'groei óf krimp' te komen.
'Het ontkennen van een frame is het bevestigen ervan', stelt de beroemde Amerikaanse linguïst George Lakoff. Als je voorbij de tegenstelling groei óf krimp wilt, moet je een ander frame oproepen. Anders blijf je in tegenstellingen denken, zoals gebeurt in het duurzaamheidsdebat. Het is minder óf meer, kleinschalig óf grootschalig, krimp óf groei.
Het grijze gebied daartussen wordt hierdoor vaak niet goed zichtbaar. Terwijl juist in dat grijze gebied de werkelijkheid zich schuilhoudt. Want van sommige zaken hebben we minder nodig, van andere juist meer. Sommige sectoren zullen flink moeten krimpen, andere juist groeien. De taal en metaforen die we gebruiken maken het moeilijk om deze ambiguïteit te zien.
Ondertussen wordt er de laatste jaren wel gewerkt aan een post-groei alternatief. De 'Donuteconomie' van Kate Raworth is daar een mooi voorbeeld van. Ook de oprichting van de Wellbeing Economy Alliance is een duidelijk signaal dat er achter de coulissen een alternatief economisch verhaal gevormd wordt, dat voorbij de meer óf minder-dichotomie probeert te komen. En ze hebben het tij mee. Covid-19 heeft de ongelijkheden en absurditeit van ons huidige economische model blootgelegd, schrijft de organisatie op haar website. Dit biedt de kans om na de pandemie een economie op te bouwen die draait om welzijn.
Een recente bijdrage aan een alternatief economisch verhaal is het werk van de economen Katherine Trebeck en Jeremy Williams. In hun boek De economie van de aankomst (2019) gaan ze op zoek naar een (beeld)taal die niet bevreemdend is maar juist op een positieve manier de verbeelding prikkelt. Het uitgangspunt daarbij is dat ontgroeien geen langetermijnalternatief is, omdat het plan nooit kan zijn te krimpen tot er niets meer is. Het is eerder een middel om een doel te bereiken, namelijk de economische sfeer weer in balans te brengen met de biosfeer.
Het gaat niet alleen om de reis, maar vooral ook om de eindbestemming. Een alternatief economisch verhaal dat in staat is om te concurreren met het dominante economische verhaal van 'meer is vooruitgang', moet vooral duidelijk zijn over de eindbestemming. Daarom introduceren Trebeck en Williams in hun boek het idee van aankomst:
'To arrive as a society is to be in a position to recognize and celebrate the wealth that an economy and society already has. Making ourselves at home means sharing wealth more widely, rather than permitting a few to pathologically hoard it. Sharing is key in making ourselves at home, and in this sense, Arrival counters the obsolete mindset of scarcity. Arrival does not say growth is bad, but that growth can lead to a place of economic maturity where more is no longer necessary.'
Het interessante aan de gedachtegang van Trebeck en Williams is dat ze proberen te laten zien dat het moderne project van (materiële) vooruitgang niet het eindstadion hoeft te zijn en kan zijn, maar dat het eerder een fase is in een langer traject. En dat er, over de horizon van 'meer' heen, een nieuw project in het verschiet ligt: leren je thuis te voelen in een wereld van genoeg; een samenleving die niet meer gestoeld is op nog meer materiële welvaart en expansie, maar op inclusie, menselijk en ecologisch welzijn.
Dit is niet een wereld waarin men in absolute zin moet kiezen tussen meer of minder, maar waarin 'beter' het uitgangspunt is. Betere sociale relaties, betere welvaartverdeling, betere luchtkwaliteit en een betere verhouding tot ons collectieve huis, de aarde. Tussen minder en meer zit beter.