Brainwash gaat in gesprek met Eke Krijnen. Ze schreef het boek Een echte ouder, over queer ouderschap. Samen met haar vrouw en een goede vriend heeft ze twee kinderen. Ze voelen zich een gewoon gezin, maar normaal worden ze niet gevonden. Heteronormatieve ideeën over hoe een gezin eruit moet zien en wie een ‘echte’ ouder is, gaan diep. Tijd om die ideeën te herzien, vindt Krijnen. Je kan ons interview met haar lezen, luisteren of bekijken.
Een gezin kan zoveel meer zijn dan een vader, moeder en twee kinderen. Daarover vertelt schrijver Eke Krijnen.
"Ik gun mijn kinderen dat ze zichzelf niet steeds uit hoeven te leggen, als ze zeggen dat ze twee moeders en een vader hebben."
lezen
Haar gezin roept vragen op, merkt Eke Krijnen. Of dat niet lastig is, een vader die ergens anders woont? Of zij zelf of haar vrouw de ‘echte’ moeder is van haar kinderen? Hoe ze dat eigenlijk precies gedaan hebben, die kinderen verwekken? Complimenten krijgen ze ook. Wat goed zeg, dat ze dat doen! Wat mooi, dat dit er ook kan zijn. Wat hebben ze het goed voor elkaar samen!
Hoe goedbedoeld ook, Krijnen wordt er vooral ongemakkelijk van. “Als mensen mij complimenteren met mijn gezin, met mijn alledaags bestaan, dan laat dat zien dat we niet normaal gevonden worden. Dat vind ik irritant, want mijn dagelijks bestaan is voor mij doodnormaal."
Toch zou ‘normaal zijn’ niet het ideaal moeten zijn voor queer gezinnen, schrijf je. Wat is er zo ingewikkeld aan dat begrip, ‘normaal’?
“Het is heel dubbel. Ik wil graag normaal zijn in de zin dat ik niet op wil vallen vanwege mijn geaardheid of gezinssamenstelling. Ik wil geruisloos leven, vooral mijn kinderen gun ik dat. Dat ze niet, als ze iets zeggen over hun twee moeders en hun vader, steeds iets horen als ‘oh, wat leuk’, of ‘oh, wat lastig’. Ik gun ze dat ze zichzelf niet steeds hoeven uit te leggen.
Tegelijkertijd heb ik, als queer, moeite met ‘normaal’. Het gaat namelijk ook over assimilatie: wil je assimileren aan een bepaalde overheersende norm? Dat wil ik niet en ik wil ook niet dat het nodig is om geaccepteerd te worden. Iets soortgelijks zie je bij de gay pride. Een standaarduitdrukking is: ik vind het helemaal prima, maar moet het nou allemaal zo extravagant en overdreven? Terwijl, wat maakt het uit? Het zou niet ter zake moeten doen of iets overdreven is of niet, of je je ergens in kunt herkennen, of niet. Het zou sowieso prima moeten zijn.
Ik wil dus wel normaal zijn, maar ik wil niet dat queers moeten assimileren aan wat normaal gevonden wordt. Laat normaal maar eens assimileren aan queer, laten we de normen oprekken.”
Eke Krijnen heeft samen met haar vrouw en een goede vriend twee kinderen, een zoon en een dochter. Ze verdelen de zorg voor de kinderen, die in twee huishoudens opgroeien. Hoewel de kinderen drie ouders hebben, ligt het ouderschap juridisch gezien alleen bij Krijnen en haar vrouw – de vader moest zijn vaderschap wettelijk afstaan om dat mogelijk te maken.
Hoe zouden we dat moeten doen?
“Ik denk nog steeds, misschien een beetje flauw, dat daarvoor meer zichtbaarheid nodig is. Als ik een reclame zie met twee moeders, denk ik ‘yes!’. Ik zou graag willen dat ik op een punt kom waarop ik niet ‘yes’ denk, maar ‘wat een leuke reclame’, of ‘wat een irritante reclame’. Daar is heel veel representatie voor nodig. Heel veel verhalen in literatuur, kunst, film en theater en zichtbaarheid in de openbare ruimte.”
Zie je daarin wel iets verschuiven?
“Zeker! Ik was 21 toen ik de eerste lesbische feelgoodfilm zag. Ik had al twintig jaar geleefd voordat ik een ongecompliceerde film zag over twee vrouwen die elkaar zoenden. Als ik nu tiener was geweest, had ik Anne+ kunnen kijken, of series op Netflix zoals Sex Education en Heartstopper. Wat ik daar zo goed vind is dat ze de vrolijke kanten van queer-zijn belichten en mensen niet reduceren; de personages zijn veel meer dan hun genderidentiteit of geaardheid, ze hebben heel rijke levens, met hobby's bijvoorbeeld. Tegelijkertijd zijn die series niet blind voor maatschappelijke druk, die moeten we ook niet wegmoffelen, want dan kan er niets veranderen.”
Wat zijn de hardnekkigste misvattingen waar jullie als meeroudergezin nog steeds mee te maken krijgen?
“Dat zijn er veel! Maar vooral dat het heel ingewikkeld en moeilijk is. Of het niet moeilijk is dat de kinderen opgroeien in twee huizen of dat we de kinderen moeten missen als ze een lang weekend naar hun vader gaan. Er zijn ook best lastige dingen, zoals de wettelijke situatie, maar in zichzelf is het afwijken van het standaardplaatje niet lastig. Ik vind het gek dat dat de eerste gedachte is, terwijl je ook kunt reageren vanuit wat er fijn is, wat de voordelen zijn.”
Welke voordelen bijvoorbeeld?
“Het is bijvoorbeeld best prettig om kinderen te verdelen over twee huishoudens. Het is niet erg om ze even te missen als je weet dat ze in goede handen zijn. Want dan kun je naar de film, uit eten of gewoon lekker vroeg naar bed. Voor de kinderen is het ook leuk om meerdere ouders te hebben van wie ze allemaal iets anders leren.
Ik ben ook heel blij dat ik niet gebonden ben aan gendernormen in mijn huishouden. Soms hoor ik vrouwen praten over hoe ze in heteroseksuele relaties, ondanks dat ze feministisch zijn, toch vervallen in gendernormatieve rolpatronen in huis. Dat de vrouw vooral de zorgtaken op zich neemt en steeds gebeld wordt door de crèche, in plaats van de man. Daar hebben wij geen last van.”
Toch is het niet altijd makkelijk om zo’n gezin te zijn, omdat de wet er niet op is ingericht. Welke beperkingen zijn er?
“Volgens de wet mag een kind maximaal twee ouders hebben en daar zit vooralsnog geen beweging in. Dat betekent dat je in een meeroudergezin moet beslissen wie welke rol krijgt. Dat is een heel pijnlijk besluit dat zorgt voor ongelijkheden. Bij ons is de vader juridisch geen ouder, waardoor hij bepaalde situaties formeel niet mag uitvoeren, zoals met zijn kind naar de dokter gaan of beslissingen nemen in het ziekenhuis. Ook de vader van de vader is officieel ook geen familie, terwijl hij in de praktijk gewoon de grootvader van onze kinderen is.
In onze bubbel gaat het vaak goed, als je uitlegt hoe de situatie in elkaar zit, zijn mensen heel bereidwillig. Maar we zijn afhankelijk van de goodwill van personen met autoriteit. Als die persoon z’n dag niet heeft, of heel conservatief is, kan dat ons belemmeren in de zorg voor onze kinderen. Dat vind ik wel bedreigend, zeker als ik kijk naar hoe in sommige landen in Europa het LHBTI-beleid achteruitgaat. Bijvoorbeeld in Italië met Meloni aan het roer, die het regenbooggezinnen heel moeilijk maakt om wettelijk ouder te worden.”
Hoe zou de wet aangepast moeten worden?
“In 2016 is een advies uitgekomen van de Staatscommissie Herijking ouderschap. Dat is een heel lijvig rapport op basis van onderzoek, dat adviseert om, in het belang van het kind, de wet aan te laten sluiten bij de realiteit waarin het kind opgroeit. Dat betekent dat een kind meer dan twee ouders moet kunnen hebben. Het is een heel concreet advies met een bijlage met voorstellen hoe je het Burgerlijk Wetboek 1 aan kunt passen om het mogelijk te maken. Dat moet gewoon worden ingevoerd.”
Waarom gebeurt dat niet?
“Ik denk dat vooral christelijke partijen er moeite mee hebben. Als ik een stuk schrijf, dan komen er ook reacties uit christelijke hoek dat we het gezin moeten beschermen. Maar ja, dat kan toch ook mijn gezin zijn? Meerouderschap tornt aan heel veel normen: dat je hetero moet zijn om ouder te zijn, dat je je biologisch moet voortplanten, dat een gezin bestaat uit een koppel. Daar hebben die partijen het moeilijk mee.”
De titel van je boek refereert aan die normen, Echte ouder.
“Ja, want wat is echt, wie bepaalt dat? Je kunt daar op verschillende manieren naar kijken. Ik ben wettelijk de echte moeder van mijn kinderen, maar dan is er nog ‘echt’ volgens de biologie. We krijgen vaak de vraag wie de ‘echte’ moeder van onze kinderen is. Dat is voor mij zo raar, want dat veronderstelt dat één van mijn kinderen niet eigen of niet echt is.”
Dat hangt ook samen met hoe we over biologische verwantschap denken.
“Ja. Ik vond het inzicht van antropoloog Marshall Sahlins daarover heel mooi. Die zegt dat biologische verwantschap, net als ras en gender, eigenlijk een sociaal construct is. Het heeft symbolische lading en duidt niet alleen op het bloed en sperma waaruit het kind voortkomt, maar het gaat vooral over de betekenis die mensen aan die biologische relaties toekennen.
Aan de ene kant stelt biologie niet zoveel voor, dat zie ik aan de relatie tussen mij en mijn zoon. Ik ben helemaal verwant aan hem, ook al is hij biologisch niet aan mij verwant. Aan de andere kant kan ik met Sahlins' inzicht duiden waarom biologische verwantschap toch zo'n belangrijke rol speelt en mensen toch de hele tijd vragen of ik de echte moeder ben. Dat heeft denk ik te maken met die symbolische lading die biologische verwantschap heeft in onze maatschappij.
In mijn boek, in het meest filosofische hoofdstuk, stel ik voor om verwantschap te queeren. Ik zou willen dat we ons verantwoordelijk voelen voor de mensen om ons heen omdat ze familie zouden kunnen zijn. Jij bent verantwoordelijk voor hen, maar zij ook voor jou – zo ontstaat wederzijdse afhankelijkheid. Verwantschap is eigenlijk een term waar je breed mee uit de voeten kunt. We hebben het ook over geesteserwantschap, of een zielsverwantschap. Oorspronkelijk komt het woord van ‘zich verwenden’, dus naar wie je gericht bent. Het toont aan met wie je je verbonden voelt.”
Interviews elke twee weken bezorgd in je inbox?
abonneer je op onze nieuwsbrief