1919. In de nasleep van de Eerste Wereldoorlog, schrijft de Ierse dichter W. B. Yeats zijn beroemde gedicht The Second Coming. Ik citeer de eerste drie regels:
Turning and turning in the widening gyre
The falcon cannot hear the falconer;
Things fall apart; the centre cannot hold;
Het is met name de laatste regel die daarna furore maakt. Niet alleen krantenkoppen, maar ook boektitels maken vanaf dan regelmatig gebruik van de dramatische lading die de woorden met zich meedragen. Things Fall Apart, Chinua Achebe (1985). Een roman over de nadagen van het pre-koloniale Nigeria. The Center Cannot Hold: My Journey Through Madness (2008), de memoires van psychoanalyticus Elyn Saks over haar worsteling met schizofrenie. Of meer recent: de Netflix-documentaire Joan Didon: The Centre Will Not Hold, over het leven en werk van de beroemde Amerikaanse schrijfster. Steeds borrelt de zin in diverse gedaantes op uit het moeras van ons cultureel bewustzijn; als een meme die door de tijd heen zich reproduceert en uitdrukking geeft aan een specifieke fase in de cyclus van geboorte en ondergang.
Wat Yeats precies poogde uit te drukken met zijn gedicht blijft enigszins gissen, daar is het poëzie voor. Wel wordt duidelijk dat het niet alleen een literaire uitdrukking was van de politieke onrust en het geweld van die tijd, maar dat er ook Yaets bezorgdheid in doorschemert over de sociale kwalen van de moderniteit. Dat wil zeggen: de breuk met traditionele gezins- en maatschappij structuren, het verlies van een collectief religieus gevoel en doel in het leven; de algehele situatie dat oude regels niet langer van toepassing zijn en er niets lijkt te zijn om ze te vervangen. 'Het oude sterft af maar het nieuwe kan nog niet worden geboren', zou de Italiaanse Marxist Antonio Gramsci iets later, in aanloop naar de Tweede Wereldoorlog, in dezelfde geest opschrijven.
Bijna honderd jaar later. 2016. Een onderzoekbedrijf genaamd Factiva onderschept tijdens hun data-analyses een opmerkelijk gegeven; het beroemde gedicht van Yeats, en dan met name die ene befaamde laatste regel van de eerste strofe, wordt in de eerste zeven maanden van het nieuwe jaar meer geciteerd dan de dertig jaar daarvoor. De reden: wederom een cocktail van ontwrichtende maatschappelijke gebeurtenissen. Denk aan de sterke toename van het terroristische geweld, de oprukkende kracht van kunstmatige intelligentie, de steeds zichtbaarder wordende gevolgen van klimaatverandering, het schokkende resultaat van het Brexit-referendum. Maar vooral, als klapper op de vuurpijl, de nieuwe en zeer controversiële én - niet geheel onbelangrijk voor dit verhaal – de klimaatontkennende president van de Verenigde Staten. Zijn naam kennen we allemaal.
Dit is de oppervlakkige in your face realiteit. Wie verder graaft of langer kijkt ziet dat er op een dieper niveau, in het centrum van onze humanistische cultuur, ook iets aan het eroderen is. Ik doel dan in eerste instantie niet zozeer op waarden of verworvenheden als autonomie, zelfontplooiing of mensenrechten, maar op de grond waarop dit alles is gebouwd: het menscentrale denken. In het ochtendgloren van het Antropoceen, het voorgestelde nieuwe geologische tijdperk dat zich kenmerkt door een toenemende vervlechting van natuur en mens, begint ook iets in het menselijk bewustzijn langzaam te verschuiven. Wat altijd lang als neutrale achtergrond fungeerde, de 'natuur', begint zich steeds meer op de voorgrond van de menselijke cultuur te manifesteren. Het podium begint mee te spelen, de theaterdoeken van de voorstelling 'Mens' komen naar beneden en het legioen van niet-menselijkheid wordt opeens zichtbaar. De Duitse filosoof Peter Sloterdijk kondigde dan ook recent het einde aan van wat hij licht satirisch de 'coulissen-ontologie' noemt; het dominante moderne Westerse bewustzijn dat de natuur altijd beschouwd heeft als rustige achtergrond waartegen het menselijk handelen zich afspeelt. Het resultaat: achtergrond wordt voorgrond en het coulissen-denken wordt vervangen door denken in relaties en verwevenheden.