'Waarom zegt u niet gewoon dat u het niet weet?' In een recente documentaire over de ziekte van Huntington vertelt een arts hoe die vraag, die een boze patiënte hem naar het hoofd slingerde, hem wakker schudde. De ziekte van Huntington is een ongeneeslijke en genetische hersenstoornis met een heel divers ziektebeeld. Diegenen die het gen in kwestie dragen, worden meestal ziek tussen hun dertigste en vijftigste levensjaar. De arts in kwestie had zijn patiënte, een twintiger, net verteld dat ze drager was, hij had het verdere verloop van haar ziekte geschetst en haar gewaarschuwd dat het vroeg of laat ondraaglijk zou worden voor haarzelf en haar familie. De patiënte reageerde woedend omdat ze van mening was dat de arts de grenzen van zijn kennis niet respecteerde. Hij wist weliswaar met zekerheid dat ze vroeg of laat ziek zou worden, maar niet hoe dat zou gebeuren, wanneer, en onder welke omstandigheden. De arts bezondigde zich dus aan waarzeggerij.
In Brainwash Talks van HUMAN buigen journalisten, schrijvers, wetenschappers, theatermakers en filosofen zich over de grote persoonlijke en maatschappelijke vragen van nu. Deze keer filosoof Pieter Adriaens over niet-weten als begin van kennis.
'Waarom zegt u niet gewoon dat u het niet weet?' De vraag is prangender dan je zou denken. In het algemeen wordt onwetendheid immers sterk onderschat, niet alleen in de zorg, maar ook in de wetenschap en in het dagelijks leven. Er zijn inderdaad heel wat zaken die we niet weten of nog niet weten. Er zijn wellicht ook zaken die we nooit zullen weten. En dan zwijg ik nog over die dingen waarvan we niet eens weten dat we ze niet weten.
In een kennismaatschappij ligt al dat niet weten erg gevoelig. Veel patiënten verwachten van hun artsen dat ze weten wat er met hen scheelt en vooral: hoe ze hen kunnen genezen. Ook wetenschappers goochelen graag met zekerheden, al weten ze dat hun beste werk eigenlijk weinig meer is dan een verfijning van hun onwetendheid. En bij ons allen zorgt onwetendheid voor onrust – een verlangen naar duidelijke en zekere antwoorden. Het is bijvoorbeeld geen toeval dat de huidige coronapandemie gepaard gaat met een zondvloed van complottheorieën. Complottheorieën brengen immers duidelijkheid. 'Zoek niet langer – wij weten hoe de vork echt aan de steel zit.'
Onwetendheid zorgt niet alleen voor onrust, maar ook voor schaamte en angst. Niemand wordt graag betrapt op onwetendheid en dat geldt a fortiori voor een neurotische professor filosofie, zoals ik. Ik heb regelmatig nachtmerries over studenten die zich vrolijk maken over mijn onwetendheid. 'Wist u dan niet dat Paul Churchland een eliminativistische fysicalist is? Dat had u toch kunnen weten? Dat weet toch iedereen?' Als kennis macht is, zoals Francis Bacon ooit zei, is onwetendheid zwakheid. Onwetendheid is een probleem – een tekort dat zo snel mogelijk moet worden opgevuld. Sommigen kiezen daarom voor de vlucht vooruit. Ze zijn zich goed bewust van hun onwetendheid, maar ze kiezen er voor haar te verdoezelen, te negeren of zelfs te ontkennen. Het niet weten wordt dan een denken-te-weten en dat is volgens mij een goede definitie van de domheid.
Een mooi voorbeeld van die domheid is de waarzeggerij van de Huntington-specialist die beweert te weten hoe het zijn patiënte precies zal vergaan. Diezelfde domheid vinden we in de talloze voorspellingen van wetenschappers over hoe de wereld er zal uit zien na deze pandemie. 'We gaan met z'n allen thuiswerken!' 'Niemand gaat nog handen schudden!' Waarom zegt u niet gewoon dat u het niet weet?
Er zijn altijd wetenschappers en filosofen geweest die zich ergeren aan de menselijke hang naar zekerheid. De Britse filosoof Bertrand Russell zei ooit dat het de taak was van de filosofie om mensen te leren hoe ze kunnen leven zonder zekerheid, maar zonder zich te laten verlammen door onzekerheid. Net als Russell pleit ik voor een productieve onwetendheid – een onwetendheid die zich kenmerkt door bescheidenheid en nieuwsgierigheid. Het is tijd dat we opnieuw in contact komen met onze onwetendheid. We moeten onze onwetendheid leren erkennen, waarderen en misschien zelfs koesteren. Waarom is het zo belangrijk onze onwetendheid onder ogen te zien? Ik geef twee antwoorden op die vraag.
Ten eerste heeft onwetendheid een grote morele waarde, in die zin dat ze een belangrijke rol speelt bij een aantal morele deugden. Echte bescheidenheid veronderstelt bijvoorbeeld een onwetendheid over de eigen waarde. Iedereen kent wel iemand die de bescheidenheid zelve is. Die bescheidenheid vereist dat de persoon in kwestie zich niet eens realiseert dat ze zich onderschat (als ze dat wel zou doen, zou er sprake zijn van valse bescheidenheid). Onwetendheid over de eigen waarde is dus essentieel bij het bepalen van het begrip van bescheidenheid. Ook nederigheid heeft met onwetendheid te maken. Nederigheid is geen kruiperigheid of zelfverachting. Nederigheid is een deugd omdat ze een gouden middenweg vormt tussen arrogantie en kruiperigheid. Ze heeft niets te maken met zelfverachting, maar wel met zelfkennis: 'Nederig zijn betekent de waarheid meer liefhebben dan jezelf', zei de Franse filosoof André Comte-Sponville.
En de waarheid is, zoals ik daarnet al zei, dat we heel wat zaken niet weten, nog niet weten, nooit zullen weten. De waarheid is dat we niet weten hoe de toekomst van de Huntington-patiënte er uit zal zien, noch hoe onze wereld er uit zal zien na deze pandemie. Nederigheid kenmerkt zich door eerlijkheid en inzicht in de onvermijdelijke eigen beperkingen, waaronder onze onwetendheid. Kortom: onwetendheid is waardevol omdat ze een rol speelt bij een aantal deugden die wij als samenleving waarderen.
Er is nog een tweede reden waarom onwetendheid waardevol is. Onwetendheid is niet alleen verbonden met deugden, maar ook met kennis. Onwetendheid en kennis gaan hand in hand. Weten dat we niet weten is een belangrijke motor in onze zoektocht naar kennis. Neem nu het fenomeen van wetenschappelijke beurzen. Wetenschappers vragen regelmatig geld aan om hun onderzoek te financieren. Die aanvraag is een soort bekentenis – een bekentenis van onwetendheid: 'Ik weet eigenlijk niet hoe het zit met fenomeen x of y, maar ik denk dat ik wel een idee heb over hoe ik dat te weten kan komen'. Wetenschappers leiden in dat opzicht een luxeleven: ze zijn wellicht de enigen die met een smak geld beloond worden voor wat ze niet weten.
Domheid daarentegen – het verdoezelen van onwetendheid – remt onze zoektocht naar kennis af. Wanneer we iets denken te weten en ons zeker wanen, hoeven we niet verder te zoeken. We weten het toch al? De domheid van de Huntington-specialist belemmert zijn patiënte in haar zoektocht naar een eigen toekomst – een toekomst die niet al uitgestippeld is door haar arts. Ieder van ons struikelt wel eens over de eigen domheid. Zo denken we vaak te weten wat er omgaat in het hoofd van andere mensen. Meer nog: we stemmen ons eigen gedrag vaak af op die kennis. Partners stoppen soms met communiceren omdat ze al denken te weten hoe de ander zal reageren. Die domheid maakt het de facto onmogelijk de ander nog te verrassen of er iets nieuws over te leren. Nieuwe kennis vraagt immers om onwetendheid.
Het is tijd om onze onwetendheid te herwaarderen. Daarmee zeg ik niet dat we ons in onwetendheid moeten wentelen. Ik pleit niet voor gemakzucht, fatalisme, laat staan voor domheid. Onwetendheid is geen einddoel, geen deugd. Mijn punt is wel dat we onze onwetendheid onder ogen moeten zien.
Soms kan het zelfs zinvol zijn om nog een stap verder te gaan en onwetendheid te koesteren of te cultiveren. Niet gewoon verdragen, maar opzoeken. Soms is het bijvoorbeeld moreel wenselijk niet te willen weten. De meeste mensen vinden het bijvoorbeeld onbetamelijk om te snuffelen in vertrouwelijke documenten van anderen, zoals medische verslagen en salarisbriefjes. En in een rechtszaak worden juryleden aangemaand om hun oordeel over schuld en verantwoordelijkheid niet te laten beïnvloeden door berichtgeving in de media. Ook in de wetenschap wordt onwetendheid soms strategisch ingezet. Veel medisch onderzoek is bijvoorbeeld dubbelblind. Dat betekent dat zowel onderzoekers als proefpersonen niet op de hoogte zijn van wat ze toedienen of toegediend krijgen. Geen van beiden weet dus wie het geneesmiddel krijgt en wie een placebo. Als ze dat wel zouden weten, zou dat de werkzaamheid van het middel kunnen beïnvloeden. Opnieuw leidt het niet-weten uiteindelijk tot betere kennis.
Ook in de zorg is kennis soms onwenselijk. Voor de ziekte van Huntington bestaat er bijvoorbeeld een presymptomatische genetische test, dat wil zeggen een test die de ziekte opspoort voor ze zich toont. Meer dan 90 procent van de mensen met een ouder die aan Huntington lijdt, beslist om de test niet te gebruiken. Voor hen zijn de voordelen van het niet weten groter dan de nadelen. Wat baat het immers te weten dat je zal lijden aan een ziekte waar tot op heden geen therapie voor bestaat? Die kennis leidt enkel tot wanhoop en lethargie.
Mijn pleidooi voor het waarderen en koesteren van onwetendheid past in een lange filosofische traditie. De Griekse filosoof Socrates herhaalde tot vervelens toe dat hij onwetend was, maar dat was geen pleidooi voor passiviteit. Integendeel: het was een manier om zichzelf en de mooie jongens in zijn entourage aan te porren om het beter te doen – om verder te zoeken, op zoek naar betere kennis. Zijn aansporing is ook vandaag nog relevant en niet alleen in de filosofie en in de wetenschappen. Ook in de zorg en in ons dagelijks leven hebben we nood aan onwetendheid – om elkaar beter te kunnen zien, elkaar beter te begrijpen. 'Waarom zegt u niet gewoon dat u het niet weet?'