De twee aannames die daaraan ten grondslag liggen, zijn dus dat identiteit onveranderlijk is, en diep van binnen zit. In werkelijkheid is exact het tegenovergestelde het geval. Identiteit is een constructie die van buitenaf aangereikt wordt en die heel ons leven lang verandert. Soms zeer ingrijpend kan veranderen. Ik kan dat wetenschappelijk gezien goed onderbouwen, maar ik ga een overtuigend voorbeeld geven, dat is makkelijker. Een voorbeeld dat overtuigend is omdat het alle kenmerken vertoont van een wetenschappelijk experiment. En bovendien is het een voorbeeld waar je zelf ook voorbeelden van kent: adoptie.
Een baby'tje dat geboren wordt in India en hier in Nederland geadopteerd wordt door Amsterdamse ouders die hier al zeven generaties lang wonen, wordt een Amsterdamse mevrouw met alles erop en eraan. Was datzelfde baby'tje geadopteerd door Amerikaanse ouders in de Midwest, dan was zij nu een Amerikaanse mevrouw die op de Republikeinen zou stemmen en voor Trump zou staan juichen. Een compleet ander iemand.
Hoe komt dat? Door de input van buitenaf. Onze identiteit wordt geconstrueerd door de interactie die we hebben met onze omgeving. En die omgeving houdt ons voor wat we kunnen worden en wat we moeten worden. Dat gebeurt via woorden en beelden: die nemen we over, slikken we in. En als we volwassen worden kunnen we zelf keuzes maken. Kunnen we dingen opnemen en andere dingen laten vallen. Maar hoe jonger we zijn, hoe minder keuze we hebben. Dat gaat eigenlijk onmiddellijk na de geboorte al van start. Onze ouders zullen ons vertellen wat we voelen, waarom we dat voelen, hoe we daarmee kunnen omgaan. Hoe we daarmee het beste niet omgaan. Ruimer: wie we zijn.
Al die zaken nemen we over, en daarmee wordt onze identiteit geleidelijk geconstrueerd. Het is natuurlijk ook duidelijk dat die boodschappen, die beelden en woorden die op ons afkomen, zich niet beperken tot de ouders en de onmiddellijke omgeving. Die invloedssfeer wordt alleen maar ruimer en ruimer.
We groeien op in een cultuur, een maatschappij en samenleving, die ons beelden en woorden aanbieden, die we vervolgens overnemen. Volwassenheid betekent onder andere dat wij ons bewust zijn van wat wij kunnen overnemen en van wat wij beter niet overnemen. Op dat vlak hebben wij de laatste vijftien tot twintig jaar een ingrijpende wijziging doorgemaakt. We zijn terechtgekomen in een beeldcultuur. Digitale beelden. Er zijn overal schermen en we kijken voortdurend naar beelden. Er is heel veel onderzoek dat nadrukkelijk aantoont hoezeer die beelden ons beïnvloeden.
Bovendien toont dat onderzoek ook aan dat we die beelden overnemen zonder het te beseffen. Dus de bewustwording ontbreekt daarbij. En daarmee kom ik bij mijn tweede begrip: vervreemding. Dat is een begrip dat we allemaal wel kennen vanuit een politieke invalshoek. Dan denken we aan de totalitaire regimes van Stalinistisch Rusland, de DDR en Korea. Totalitaire regimes die een systeem georganiseerd hadden waardoor de mensen die eronder gebukt gingen hun denken volledig moesten modelleren naar datgene dat voorgehouden werd. Niet alleen hun denken, maar zelfs ook hun uiterlijk. Als we die landen bekijken, zien de mensen er allemaal hetzelfde uit.
Daar zien we hoe die constructieprocessen – identificatie en mirroring in psychologische termen – vervreemding worden. Uiteindelijk is vervreemding hetzelfde proces als identificatie, met één belangrijk verschil: de beelden en woorden die voorgehouden en opgelegd worden gaan eigenlijk in tegen het wezen van die mensen. Wat dat wezen is, is moeilijk te definiëren. Maar laten we zeggen dat de kern zeker het lichaam is, het lijf.
Als je beelden en woorden moet overnemen die ingaan tegen het wezenlijke van je lichaam, dan is de uitkomst daarvan vrij duidelijk. Dan word je ziek. Vervreemding zorgt voor stoornissen: psychologische stoornissen, psychiatrische problemen en simpelweg organische ziektes.