Onlangs bepaalde het Europese hof van Justitie dat nieuwe technieken voor genetische bewerking van voedselgewassen net zo streng moet worden getoetst als genetische modificatie. Het was een zeer onverwachte uitkomst. Milieuorganisaties en de biologische voedselsector stonden verbaasd te juichen, de meeste veredelaars waren, bij monde van brancheorganisatie Plantum 'zwaar teleurgesteld'.
Genetische modificatie is een techniek om organismen wenselijke eigenschappen te geven (bijvoorbeeld een ziekteresistentie aan een gewas te geven). Maar de techniek is zeer omstreden. Dat heeft verschillende redenen, maar komt vooral doordat reusachtige agrochemische multinationals als het controversiƫle Monsanto (recent overgenomen door Bayer) de techniek gebruiken om op een grove manier heel veel geld te verdienen. Iets wat niet ongebruikelijk is voor gigantische multinationals, overigens, maar nu gaat het gepaard met rommelen in het DNA van levende wezens.
Daar kan je natuurlijk heel goed tegen zijn. Niks mis mee. Maar het is wel belangrijk om te erkennen en blijven benadrukken dat rommelen in de genen van organismen voor onze voedselbehoefte niets nieuws is. Afgezien van gevangen vis en een enkele stuk wild is alles wat we eten op de een of andere manier genetisch veranderd door menselijk ingrijpen.
Neolithische mensen kozen bepaalde wilde voedselgewassen (en ook dieren, maar die laat ik voor het gemak even buiten beschouwing) uit en begonnen ze te planten. Jaar naar jaar selecteerden ze de beste planten uit hun oogst om het zaad voor het volgende groeiseizoen te produceren. Daarmee werden bepaalde, wenselijke eigenschappen uitvergroot. Zo werd een onooglijk bitter mosterdplantje een hele reeks aan koolsoorten (spruitjes, bloemkool, broccoli, spitskool, witte kool, rode kool, koolrabi, Chinese kool, boerenkool en dan vergeet ik er vast nog een paar). Zo werden piepkleine, verdacht uitziende besjes vleestomaten. En zo werd een enkel halmpje met keiharde zaden een plant met meerdere reusachtige maiskolven, vol zoete korrels.