Wat is de plek van natuur in onze samenleving? Bestaat de natuur nog wel in dit tijdperk? En hoe blijven we er zorg voor dragen? Door haar haar gang te laten gaan, of juist door in te grijpen? Journalist Addie Schulte kijkt vanuit een hoekje wildheid in zijn eigen tuin naar deze vragen op wereldschaal.


In mijn kleine tuin laat ik een stukje ongemoeid. Op die paar vierkante meter ga ik niet snoeien, maaien, spitten, wieden, schoffelen of planten. Hier kan wat maar aanwaait zijn gang gaan. Het gras wordt lang en produceert zaadjes, er bloeien bloemen, maar net zo goed kunnen er distels opschieten. Of brandnetels. En die wilde planten hebben hun invloed op de rest van de tuin. Is er wel plek voor die wildheid, in zo een klein hoekje van een gecultiveerd landschap?

Diezelfde vraag doemt op in het groot, op wereldschaal. Bestaat de natuur nog wel in dit tijdperk? Want de mens heeft het antropoceen geschapen, de geologische periode waarin één soort (homo sapiens) een grote, misschien wel overheersende invloed heeft op de omgeving. Het heeft geen zin meer de natuur te beschermen als die feitelijk niet meer bestaat, is een vaak gehoorde opvatting. Om wat er nog is aan natuur in stand te houden, moeten we juist meer ingrijpen, desnoods met bulldozers, fokprogramma's en dna-selectie. Of is dat het verkeerde pad? Moeten we een hele andere kant op, naar een diepe connectie met bergen, planten en niet-menselijke dieren?

Het besef deel uit te maken van een groter geheel is cruciaal. We moeten als mensheid denken, als collectief.

Met dit soort vragen kom je bij een filosoof uit. Bijvoorbeeld bij Virginie Maris. Deze Franse wijsgeer noemt in haar boek Het wilde deel van de wereld drie betekenissen van natuur: natuur-als-alomvattend ('alles is natuur'), natuur-als-het-normale ('natuurlijk' als synoniem voor 'vanzelfsprekend') en natuur-als-het-andere, als dat wat niet door mensen gemaakt is, het wilde deel van de wereld.

De mens verschijnt in het boek van Maris als een verstorend wezen, en is dat al lang. Maar in het idee van het antropoceen ziet ze niet veel. Want 'de wetenschap van het antropoceen' stelt de aarde voor als een systeem dat we van buitenaf kunnen bekijken en niet iets waar we middenin zitten. En het begrip antropoceen veegt onder tafel dat de rijke, westerse mens veel meer vervuilt en verstoort dan de gemiddelde mens.

Die antropoceen-benadering leidt er volgens haar ook toe dat de ecologische crisis te veel als een technisch vraagstuk wordt voorgesteld. Ze is fel over het idee dat de mens, beter gezegd de wetenschappers, de natuur willen gaan sturen, God willen worden. Die opvatting leeft bij veel vooruitgangsdenkers en technocraten. Hun idee om met techniek 'de aarde te vormen' noemt ze krankzinnig en tiranniek.

Je kunt op een heel andere manier tegen deze zaken aankijken. Misschien zijn de wetenschappers toch de redders van de natuur? In haar boek Onder een witte hemel geeft Elizabeth Kolbert voorbeelden van manieren waarop wetenschappers bedreigde soorten proberen te redden. Zo werd in een Amerikaanse woestijn een bron nagebouwd waarin een bepaald soort visjes leven. In Australië wordt getracht koraal te kweken dat bestand is tegen hogere temperaturen. Dit is een heel fysiek gebeuren, uitgevoerd door studenten die met handenvol koraalsperma sjouwen. Dit soort reddingsacties moeten een 'natuur van de toekomst' opleveren.

Kolbert ziet wel mogelijk nadelige of onbedoelde gevolgen van dergelijke acties. Toch moeten die doorgaan, stelt ze. 'De kwestie is tegenwoordig niet óf we de natuur gaan veranderen, maar met welk doel'. Bij de wetenschappers die ze spreekt ziet ze geen techno-optimisme, maar eerder technofatalisme. Wat zij doen is het beste in een bijna uitzichtloze situatie. Ze vergelijkt het met chemotherapie: niemand is er voor, maar soms is er niets beters.

In het boekje De wilde wereld van journalist Sanne Bloemink komen nog wildere ideeën ter sprake om de natuur te behouden. Zo is er de suggestie om wildernis te creëren met behulp van kunstmatige intelligentie. Dat kan zonder tussenkomst van de mens, is het idee. Hoe dit moet werken is echter nog niet duidelijk. Concreter is het plan om bedreigde dieren, met name in de tropen, te voorzien van een digitale portemonnee. Het geld, gedoneerd uit rijke landen, zou tegoed komen aan de menselijke bevolking van de streken waar deze dieren wonen, die er dan belang bij krijgt om de biodiversiteit in stand te houden. Achterliggend zijn ideeën over het nut van de natuur, die tegenwoordig vaak wordt uitgedrukt in termen als 'ecosysteemdiensten' en 'natuurlijk kapitaal'.

Maar als ik in mijn tuin een eikenstek zie, denk ik niet aan een ecosysteemdienst. En als een roodborst hier foerageert, zie ik geen natuurlijk kapitaal. Bloemink is ook sceptisch over die benadering. We moeten naar verbondenheid met de natuur, stelt ze. Die verbondenheid kan leiden tot een andere omgang met de omgeving. Maar hoe krijg je die? Ze zegt, helaas, geen gesprek te kunnen voeren met een berg. Uit een ander continent komt raad. Praten met bomen of rivieren, dat is voor Ailton Krenak juist vanzelfsprekend. In zijn essay Ideeën om het einde van de wereld uit te stellen legt hij uit dat de band met bergen, planten en dieren essentieel is voor zijn volk, de Krenak in het zuidoosten van Brazilië.

De bedachte scheiding tussen mens en natuur, natuur en cultuur, is hem wezensvreemd. Niet om daarmee ieder menselijk handelen goed te praten, eerder het tegendeel. Vooral het door het bedrijfsleven aangejaagde consumentisme zit hem dwars. Ook het idee dat er één mensheid is, die zich op één manier met de omgeving verhoudt. Hij pleit voor diversiteit, niet alleen in biologisch, maar ook in cultureel opzicht. Zodat we niet meer vreemd opkijken als iemand met een berg of een steen spreekt. De oplossing voor allerlei crises ligt niet in meer wetenschap of technologie, maar in de ervaring van een dromenland, 'een wereld met een ander register'.

Zo'n dromenland is voor velen waarschijnlijk onbereikbaar. Maar het ligt ook niet zo ver weg. Want het is steeds de emotionele waarde van de natuur die tegenwicht biedt tegen de rationele benadering.
Bloemink komt tot de conclusie dat het besef deel uit te maken van een groter geheel cruciaal is. 'We moeten als mensheid denken, als collectief', schrijft ze. En niet alleen binnen de lijnen van de wetenschap, maar ook daar voorbij. Dat moet leiden tot een cultuuromslag. Er zijn andere zintuigen, andere vormen van kennis voor nodig: 'luisteren naar de niet-menselijke, materiële wereld om ons heen.' Daarvoor zijn al tal van initiatieven, zoals de ambassade van de Noordzee en de pogingen om rechten toe te kennen aan rivieren en natuurgebieden. De wildernis moet een stem krijgen.

Ondertussen groeit de wildheid in het hoekje van mijn tuin. Dat gebeurt als we niets doen, maar die passiviteit lijkt in te druisen tegen de aard van de westerse mens. Het verlangen is zo groot om je macht te tonen.
Meer en meer hebben bepaalde mensen het idee dat de aarde er voor hun is. Sommigen zien die als vooral als de eerste basis in de verovering van de ruimte. Ruimteschip aarde kan op den duur afgedankt worden als een tweedehandsauto of, zoals in veel SF-verhalen, een openluchtmuseum worden in een uithoek van een galactisch rijk.

Moeten we de wildernis opgeven omdat de invloed van de mens al zo ver is voortgeschreden dat er geen alternatief meer is? Dat non-argument slaat alles dood. We moeten op zijn minst de droom in stand houden dat er nog een wild deel van de wereld mogelijk is. Een volledig gecontroleerde en gefabriceerde wereld is eerder een schrikbeeld dan een redding van de natuur en de mens.