Op 20 oktober werd door de Universiteit van Wageningen bekend gemaakt dat de licht dalende trend van onze vleesconsumptie, die in 2010 was ingezet, afgelopen jaar weer tot stilstand is gekomen. De Nederlander eet vandaag de dag gemiddeld 39 kilo vlees per jaar. Om een idee te krijgen: dat is ongeveer een kind van twaalf.
Ik las het bericht en werd onmiddellijk bevangen door een gevoel van moedeloosheid. Een jaar geleden had ik mij immers voorgenomen om mijn vleesconsumptie drastisch te verminderen en toe te werken naar vegetarisch bestaan. En ik had goede moed, want ik meende onderdeel te zijn van een groeiende beweging van mensen die hun dieet - omwille van mens, dier- en milieuwelzijn - wilde veranderen.
Maar goed: het was natuurlijk naïef. De cijfers van de Universiteit van Wageningen drukten mij weer met de neus op de feiten: de plantaardige revolutie blijft voorlopig nog even uit. Dit terwijl steeds duidelijker wordt dat onze hedendaagse vleesconsumptie onhoudbaar is. Naast het onnodige dierenleed, de slechte invloed op onze gezondheid en de hoge milieukosten, zal de wereldwijd groeiende vraag naar vlees (met name in welvaartstijgende werelddelen als Azië) op termijn onze exorbitante vleesverlangens onder druk zetten. We zullen, of we dat nu willen of niet, uiteindelijk minder tot geen vlees moeten gaan eten.
Tot die tijd valt er nog een hoop te winnen. Sinds ik zelf nauwelijks meer vlees (of vis) eet, merk ik pas echt hoe diep vlees eten is verankerd in onze cultuur. Dit heeft uiteraard meerdere reden. Vlees eten is gewoonte, gemak, genot, maar ook (vaak) goedkoper. Uit voedselconsumptieonderzoek blijkt dat goedkoop vlees, zoals kip (denk aan de 'kiloknallers') en varkensvlees, vaak goedkoper is dan vleesvervangers. Daar staat wel tegenover dat kwaliteitsvlees bij de betere slager vaak weer duurder is.
Toch, en hier is denk ik grote vooruitgang te boeken, is wel of geen vlees eten met name een kwestie (geworden) van moraliteit. Als iemand tijdens bijvoorbeeld een etentje in een restaurant zegt 'ik ben een vegetariër', dan is de kans immers groot dat bij zowel zender als ontvanger een gevoel van moreel ongemak ontstaat. Vleeseters krijgen maar al te snel de impressie indirect bekritiseerd te worden op hun immorele eetgedrag, vegetariërs zijn juist vaak bang voor dit effect wanneer zij zich als zodanig beschrijven.
Dat heeft te maken met het moreel absolutisme dat vaak (al is het maar in de perceptie van de ander) gepaard gaat met vegetarisme (en al helemaal met veganisme). Moreel absolutisme (in dit geval van veganisme dus 'ik eet geen dierlijke producten') is, hoe prijzenswaardig ook, voor veel mensen nu eenmaal intimiderend en afschrikwekkend. Als we vegetarisme zien als een morele positie die geen uitzonderingen toelaat, zal dit eerder een averechts effect hebben, dan dat het stimulerend werkt. Gedragsverandering gaat vrijwel nooit in een dag, maar juist bijna altijd in kleine stappen. Zeker bij zoiets fundamenteels als vlees eten.
Tekst loopt door onder de afbeelding.