Het is een zonovergoten dag, nu drie jaar geleden. Mijn kinderen, tieners, lopen samen met mijn vriendin, haar kinderen en onze gids op het pleintje waar inmiddels een gedenksteen en een museum staan ter nagedachtenis aan de opstand in Soweto tegen het apartheidsregime op 16 juni 1976. Onze gids, Itu Tumi Mokgope, vertelt het verhaal van Hector. Ik dwaal af en kom bij de gedenksteen. Ik draai me om en staar in de verte, naar de precieze plek waar scholieren marcheerden tegen de invoering van het Afrikaans als onderwijstaal op zwarte scholen. Ook Hector Pieterson. Tegenover hen stond een leger politieagenten. De jongen werd getroffen door de eerste politiekogels.
Het is niet mijn aard, maar op dat pleintje, tussen de toeristen, begin ik onbedaarlijk te huilen. Tussen de tranen door merk ik dat Tumi uit de hoek van zijn ogen naar mij kijkt. Dan keert hij mij de rug toe en gaat door met het vertellen van het verhaal van Hector aan mijn vriendin en onze kinderen. Ik zal hem altijd dankbaar zijn hiervoor — op dat moment weet ik dat hij mijn vriend zal worden. Wat hij deed: hij erkende mijn identiteit: toen ik tien jaar oud was, was ik schuldig aan de moord op Hector. Dat ben ik nog steeds en dat zal ik altijd zijn.