Wandelen. Het was de activiteit die ons het afgelopen jaar collectief door de lockdown sleepte. We vroegen acht filosofen, wetenschappers en schrijvers om daarop te reflecteren. Hun beschouwingen bundelden we in De grote vertraging: de herontdekking van het wandelen, een tijdsdocument van een bijzonder jaar, maar bovenal een boek om in te verdwalen. Het is nu beschikbaar. Als voorproefje het essay van de Pools-Belgische filosoof Alicja Gescinska.

Diepe wortels, rijke vruchten

Enkele jaren geleden maakte ik voor de Vlaamse publieke omroep het filosofische televisieprogramma Wanderlust: eerder een luisterprogramma dan een praatprogramma. Ik ging er in gesprek met denkers, kunstenaars en wetenschappers van over de hele wereld om te praten over de dingen die er werkelijk toe doen, in hun leven en in het leven. Twee ingrediënten waren daarbij voor mij onontbeerlijk: wandelen en stilte. Een diepzinnig gesprek kan enkel tot stand komen wanneer er voldoende stiltes vallen tussen de woorden en gedachten die gevormd worden. Stiltes geven zuurstof aan gedachten. Ook wandelen heeft die uitwerking: het vult niet enkel onze longen met verse zuurstof. Het vult ook onze hoofden met verse gedachten.

Een diepzinnig gesprek kan enkel tot stand komen wanneer er voldoende stiltes vallen tussen de woorden en gedachten die gevormd worden.

Over de positieve correlatie tussen wandelen en denken is al eeuwenlang gefilosofeerd. Al bij de oude Grieken bestond de overtuiging dat wandelen ons wijzer kan maken. Volgens de legende was Aristoteles de wandelende wijsgeer bij uitstek. In de peripatetische school werd de leer van Aristoteles onderwezen in een overdekte wandelgalerij. Ongetwijfeld had deze locatie evenveel te maken met de beschutting tegen de zon die de galerij bood als met de overtuiging dat het bewegen van de benen ook bevorderlijk is voor de beweeglijkheid van de geest. Waarschijnlijk deelde Aristoteles deze overtuiging ook met Socrates en Plato. In verschillende van Plato's dialogen spelen de filosofische gesprekken zich al wandelend af, en in zijn Protagoras komen we – via de figuur van Socrates – te weten dat er een esthetisch genot schuilt in het aanschouwen van een groep leerlingen die aan de lippen van hun wandelende leermeester hangt.

Sindsdien is het een wederkerend motief in de geschiedenis van de filosofie. In elk tijdperk hebben grote geesten geopperd dat wandelen nodig is om beter te kunnen denken. Voor Kant was een routineuze wandeling door Koningsbergen een integraal onderdeel van zijn bestaan als filosoof. Voor Heidegger en Wittgenstein was het alleen-zijn in de natuur bijna een metafysische noodzaak voor het filosofische denkwerk dat ze verrichtten. Nietzsche verkondigde ooit in een maxime dat enkel een gedachte die al wandelend tot rijping is gekomen de moeite waard kan zijn. Rousseau beschrijft onder andere in Emile hoe belangrijk een slepende wandeltred kan zijn om ook de eigen gedachten de tijd en ruimte te geven om te groeien.

Kortom: genoeg filosofen die het bewegen der benen omarmden, in die mate dat wandelen volgens George Steiner een cruciale component van de Europese cultuur en beschaving genoemd kan worden. Van heroïsche veldtochten en militaire marsen tot eindeloze pelgrimstochten en de religieuze betekenis van wandelen en het cultiveren van het romantische archetype van de Wanderer in de Duitse negentiende eeuw: het wandelen heeft diepe wortels en rijke vruchten in onze cultuurgeschiedenis.

Alicja Gescinska in Het Filosofisch Kwintet van HUMAN

Als anekdotiek empirisch bewijsmateriaal is, dan is er dus geen ontkomen aan: filosofen moeten als liefhebbers van de wijsheid ook wel liefhebbers van het wandelen zijn. Maar biografische anekdotiek weegt vaak te licht om algemene conclusies te kunnen trekken, en ongetwijfeld is er een zekere romantisering van het wandelen mee gemoeid wanneer denkers de deugdzaamheid van het slenteren, kuieren, flaneren of kordaat marcheren bepleiten. Bovendien bestaat er voor elk bewijs van dien aard onvermijdelijk een tegenbewijs, en zijn er ook vele grote geesten voor wie elke vorm van lichamelijke inspanning een inspanning te veel was, en die niets liever deden dan stil op een stoel zitten nadenken. Gustave Flaubert bekende tot deze groep te behoren in een van zijn vele brieven. Blaise Pascal beweerde ooit dat de beste manier waarop we werk kunnen maken van een betere wereld gewoon stil op een stoel zitten is. En voor een hele resem meditatieve en oosterse denkers geldt dat het volharden in een zittende houding bevorderlijk is voor de levenswijsheid en de levenskunst.

Ook wordt de overtuigingskracht van de bewering dat wandelen en wijsheid partners in virtue zijn, afgezwakt door het feit dat wandelen misschien een te basale menselijke handeling is. Ieder mens die het kan, wandelt. Maar niet iedereen die wandelt, is filosoof of bezig met het ontwikkelen van filosofische inzichten en bespiegelingen. Je kunt net zo goed beweren dat het knopen van veters of het drinken van water onze filosofische geest cultiveert. Immers Nietzsche dronk niets liever dan water, en ook Wittgenstein, Heidegger, Kant en Rousseau dronken in hun leven heel wat water. En hun schoenen veteren deden ze ook. Hoe kunnen we dan wat meer gewicht geven aan de bewering dat het denkwerk effectief gebaat is bij het wandelen? Wat zouden de redenen kunnen zijn – voorbij anekdotiek en algemeenheden van de menselijke natuur – dat wandelen kan helpen om helder te denken?

Verpozing

Een verklaring ligt in de afleiding die wandelen biedt. Wanneer je heel lang met je neus op een probleem gedrukt zit, ben je soms zo verdiept in je onderwerp dat je erin wegzinkt. Je ziet het bos door de bomen niet meer en raakt verstrikt in het web van je gedachten. Dan is het goed en zelfs noodzakelijk om even van de schrijftafel weg te gaan en de gedachten even op pauze te zetten door een frisse neus te gaan halen. Dit gegeven werd op heel fijne wijze beschreven door Raymond Tallis. In zijn Reflections of a Metaphysical Flaneur neemt de Britse arts, dichter en filosoof je mee op een dagdagelijkse wandeling en beschrijft hij hoe de vogels, de bomen, de vertrouwde straten uit zijn omgeving hem de nodige afleiding bieden van de intellectuele kopzorgen die hem aan zijn werktafel kwelden. Zo'n divertissement is hoogstnoodzakelijk.

De boog van het denken kan niet altijd gespannen staan, of hij zal op een gegeven ogenblik knappen. De nodige recreatie komt de intellectuele creatie ten goede. Waar de woorden en gedachten eerst over elkaar struikelen, waar thinking nog slechts inking is, aldus Tallis – het onvruchtbaar aaneenschrijven van woorden die later toch weer geschrapt zullen worden, daar kunnen ze na de verkwikkende verstilling van het wandelen weer harmonieus voorwaarts schrijden richting voortschrijdend inzicht.

Wandelen zet even de gedachteknop op pauze om de gedachten daarna weer sneller en vlotter te laten stromen. Deze uitwerking op de menselijke intellectuele arbeid hangt samen met de uitwerking op ons algemene psychische welzijn. De voorbije jaren is het besef toegenomen dat wandelen een grote rol kan spelen in ons mentaal welzijn, in die mate zelfs dat in sommige landen wandelen een doktersvoorschrift is. Wanneer dagdagelijkse zorgen voor een opstapeling van wolken in je hoofd zorgen, spreekt het voor zich dat ook het intellectuele denkwerk daaronder te lijden heeft. Wolken van zorgen vertroebelen ons zicht op de horizon van wijsheid.

Wandelen is uiteraard geen Prozac, geen wonderpil tegen depressieve stemmingen of toverspreuk waarmee de kwelling van familiale beslommeringen en financiële zorgen verdwijnt. Maar wandelen kan wel helpen om die even naar de periferie van ons denken te verbannen, zodat andere gedachten centraal kunnen staan. Wandelen kan helpen opdat een zonnestraal van inzicht het wolkendek van ons bezorgd gemoed doorboort.

Verstilling

Een andere verklaring waarom voldoende wandelen de intellectuele arbeid ten goede komt, ligt in een woord dat ik al in de eerste alinea liet vallen: stilte. Wandelen is een manier om meer stilte in je leven binnen te laten. In zijn Marcher, une philosophie legt de Franse filosoof Frédéric Gros dan ook niet toevallig grote nadruk op deze component van de wandelactiviteit en de intrinsieke relatie tussen wandelen en stilte. Stilte is meer dan de afwezigheid van geluid. Stilte is, zoals de Engelse filosoof Roger Scruton ooit zei, een innerlijke kwaliteit. Stilte is een toestand van de ziel, een vermogen van de geest. Stilte draait niet louter om het dempen van het rumoer van buitenaf. Stilte draait bovenal om het stillen van het rumoer binnenin.

Tussen beide – innerlijke en uiterlijke stilte – bestaat uiteraard een wederzijds verband en wisselwerking. Wie innerlijke stilte bezit, zal minder geneigd zijn om nodeloos lawaai de wereld in te sturen. En in een wereld waarin er minder lawaai is, zal het makkelijker zijn om de innerlijke toestand van verstilling te bereiken. De stilte tot grondtoon van je gedachten maken, lukt makkelijker wanneer er minder auditieve prikkels zijn: al wandelend in een verlaten bos, in een rustig park, door slapende straten 's nachts. Hetzelfde geldt voor visuele prikkels. De leegte van een landschap draagt bijvoorbeeld bij aan de verdieping van de stilte-ervaring.

Wandelaar

Het belang van stilte voor onze levenskwaliteit is meerledig. Stilte is een aspect van ons lichamelijk welzijn. De lijst aan gezondheidsklachten die gerelateerd worden aan geluidsoverlast is niet min. Uiteraard denken we daarbij in de eerste plaats aan gehoorschade, zoals tinnitus. Daarnaast is geluidsoverlast ook verbonden aan een heleboel andere lichamelijke ongemakken en problemen: hypertensie, stress, slaapstoornissen. Daarbij komt nog dat een teveel aan stress en een gebrek aan nachtrust de kans op depressie en hartkwalen doen toenemen. Het mag duidelijk zijn: al te veel lawaai is onmiskenbaar schadelijk voor de gezondheid.

Stilte bepaalt ook ons geestelijk welzijn, en niet louter omdat de lichamelijke klachten die hierboven vermeld zijn ook psychologisch wegen op ons. Voor mensen die lijden aan tinnitus kan een gewone dag een ongewone kwelling van gekmakende suizingen zijn. Maar we doen er allemaal goed aan om het stiller rondom ons te maken, omdat we dan minder opgejaagd en opgenaaid door het leven scheuren. Heel wat psychische problemen die typerend zijn voor onze tijd, worden veroorzaakt door het hoge tempo waarin we leven. Burn-outs, oververmoeidheid, stress en onzekerheid veroorzaakt door de hoge competitiviteit op de arbeidsmarkt, de afmattende druk om elke seconde van je vrije tijd zinvol in te vullen met allerhande hobby's en activiteiten (ingegeven door een fear of missing out), zodat we op den duur gevangenen van onze vrije tijd worden.

Werk maakt ons rusteloos en de momenten van rust bieden geen rust meer. Dan is het hoogstnodig om op de rem te gaan staan, je gedachten en handelingen op pauze te zetten, en ruimte te maken voor verstilling. Meer harmonie en minder rumoer kunnen ons helpen om ons beter in ons vel te voelen, en beter in ons leven te staan.

Naast ons algemene lichamelijke en geestelijke welzijn bevordert de stilte-ervaring het denkwerk, de intellectuele arbeid. De reden hiervoor is dat stilte een voorwaarde voor concentratie is, en concentratie een voorwaarde voor elk zinvol scheppen. Als we ons niet kunnen concentreren, wanneer we alsmaar afgeleid zijn, wordt het heel moeilijk om iets van waarde te creëren, iets noemenswaardigs tot een goed einde te brengen. Zoals de Amerikaanse schrijver Kurt Vonnegut het ooit mooi samenvatte: 'Het geheim achter het succes van elke menselijke onderneming is totale concentratie.'

Lente in mijn hoofd

Wanneer de gedachten niet meer sporen, wanneer de woorden niet meer vloeien, zijn er weinig zaken – op een goed glas wijn na misschien – die zo heilzaam zijn als een stevige wandeling. Ik prijs mij dan ook gelukkig dat ik in de 'stille Kempen' aan de rand van een groot bos woon, al is het ook in de stille Kempen nooit helemaal meer stil en valt er zelfs in het midden van een groot bos wel ergens vaag het geraas van auto's te horen of vliegt er wel eens een sportvliegtuigje over.

Of ik een betere denker ben geworden sinds ik hierheen verhuisd ben, kan ik niet zeggen. Wel weet ik dat ik meer harmonie in mijn denken vind. Het gaat me beter af om de evenwichtsoefening tussen leven en nadenken over het leven, tussen filosofie en praxis, tussen alle professionele verplichtingen en persoonlijke verantwoordelijkheden, tot een goed einde te brengen. Uiteraard wordt het mij ook soms te veel, en stapelen de wolkenzorgen zich ook in mijn hoofd op. Het beproefde recept om die te verjagen is: mijn wandelschoenen aantrekken. Daarmee zet ik ook een punt achter deze woorden.

Buiten hangt de late herfst in de lucht. De winter staat al voor de deur. Ik ga nu wandelen, zodat het lente in mijn hoofd blijft, zodat de lente het eeuwige seizoen van mijn denken mag zijn en mijn gedachten niet verwelken of afbladeren, maar steeds opnieuw een nieuwe bloei mogen kennen. De innerlijke lente als ultiem levensdoel, zoals ook de Franse muziek- en moraalfilosoof Vladimir Jankélévitch dat zo wijs en poëtisch kon beschrijven.

Het is een levensdoel waarin de aansporing weerklinkt om het beste van jezelf, van iedere dag en van ieder moment te maken. En het is een levensdoel dat enkel binnen bereik is wanneer de verpozing en verstilling van het wandelen niet buiten bereik liggen. Zo zal ik straks, tussen het ruisen van de wind in de bomen en het knisperen van de bladeren onder mijn schoenen in het bos, ook dat ene zinnetje van Jankélévitch horen waaien: Ne manquez pas votre unique matinée de printemps.