Na de ontdekking van LSD in 1938 is er in de psychiatrie jarenlang succesvol mee geëxperimenteerd. Een verbod maakte dat gedurende 40 jaar onmogelijk, maar recent werd het wetenschappelijk onderzoek naar psychedelica hervat. De resultaten zijn vanwege de nieuwe onderzoekstechnieken niet alleen van therapeutische, maar ook van kentheoretische aard: LSD leert ons hoe we de wereld tot ons nemen en daar kennis uit filteren.
Dit is van groot belang voor het zogenaamde 'hard problem of consciousness': de vraag naar de kloof tussen objectieve en subjectieve werkelijkheid. Hoe is het mogelijk dat een objectieve, materiële wereld tot een subjectieve ervaring met specifieke kwaliteiten leidt, zoals de beleving van smaak, kleur en geluid? Ofwel: waarom zien we een kleur en ruiken we een geur?
De eerste stap in het beantwoorden van dit raadselachtige vraagstuk lijkt te zijn gezet dankzij de experimenten met LSD. Gebruikers hebben het gevoel los te raken van zichzelf en op te gaan in hun omgeving. Uit MRI-scans blijkt dat deze gewijzigde bewustzijnstoestand in een trip tot stand komt doordat het brein beelden aanmaakt uit informatie die onttrokken wordt uit verschillende gebieden van het brein, en niet uitsluitend uit de visuele cortex zoals in een nuchtere staat het geval is.
Dit mechanisme verklaart tevens waarom gebruikers van psychedelica zeggen kleuren te kunnen proeven of muziektonen te zien: de verbindingen tussen de hersendelen worden uitgebreid en resulteren in "a more unified brain".