Onder het kapitalisme, een economisch systeem waarbij de productiemiddelen in handen zijn van enkele rijke investeerders, is de arbeider volgens Marx vervreemd geraakt. De arbeider heeft geen controle over zijn eigen arbeid en wordt niet langer zelf eigenaar van het product hiervan. Hij herkent zichzelf niet meer in het product van zijn arbeid, omdat hij nog slechts een klein onderdeel van het product maakt. Deze arbeid heeft niets meer te maken met 'natuurlijk' menselijk gedrag, maar is een voortdurende herhaling, waarbij de arbeider slechts fungeert als een vervangbaar radertje en een verlengstuk van een machine. De arbeider is vervreemd van zijn arbeid, zichzelf, zijn medemens en zijn menselijke natuur.
Voor Smith was geld een handig ruilmiddel om andere spullen te verwerven dan die je zelf produceert, maar Marx ziet dat het product slechts een noodzakelijke tussenkomst is geworden om met geld nog meer geld te verdienen. De cyclus van winst maken en herinvesteren vergroot het verschil tussen de kapitalistische en de werkende klasse steeds verder. Toch heeft de kapitalist zelf ook weinig keuze, want als hij zijn machinepark niet voortdurend verbetert en uitbreidt, gaat hij zelf ten onder aan de concurrentie. Het probleem is het systeem.
Volgens Marx zal de kapitalistische economie voortdurend voorbij haar grenzen groeien en van de ene in de andere crisis terechtkomen. De hoeveelheid geproduceerde goederen blijft namelijk steeds maar toenemen totdat er geen winst meer te behalen valt. Het systeem ondermijnt systematisch haar eigen bestaansvoorwaarden; het bevat een interne contradictie. In Het Communistisch Manifest (1848) noemt Marx de nodige maatregelen tegen de voortdurende uitbuiting van arbeiders en kinderen, zoals afschaffing van de kinderarbeid, gratis onderwijs voor kinderen, een progressieve inkomstenbelasting en het afschaffen van het erfrecht. Uiteindelijk zal een revolutie van het proletariaat onvermijdelijk zijn.