De wereld is niet voor ons gemaakt, althans volgens de Duitse filosoof Hans Blumenberg (1920-1996). Dat is voor de mens niet makkelijk te verteren.
Ooit dachten we dat we in het middelpunt van het heelal stonden, met de planeet als het centrum waar alle andere hemellichamen omheen bewogen. No way: de aarde bevindt zich in een uithoek. Ooit dachten we dat we Gods troeteldiertjes waren. No way: we stammen gewoon van de apen af. De mens is steeds opnieuw gekrenkt in het beeld dat hij van zichzelf heeft en het belang van zijn rol in het universum. De enige conclusie die we kunnen trekken is dat de werkelijkheid in zichzelf gekeerd is. De werkelijkheid is er niet voor ons. We bevinden ons in de werkelijkheid, maar die is er duidelijk niet om ons te plezieren of te behagen.
Hoe gaan wij daarmee om? Hoe gaan we om met het in zichzelf zijnde van de werkelijkheid, ofwel het absolute (letterlijk: het afgezonderde)? Daar heeft Blumenberg een prachtige theorie over ontwikkeld, een soort methodologie, die hij metaforologie noemt. Wij gebruiken metaforen om duiding te geven aan de werkelijkheid. Niets nieuws, maar Blumenberg benadrukt vooral wat hij absolute metaforen noemt. Dat zijn metaforen die we gebruiken om iets tot uitdrukking te brengen dat helemaal niet uitgedrukt kan worden. Wie weet bijvoorbeeld wat 'de waarheid' is? En dus gebruiken wij een metafoor zoals 'de naakte waarheid', of 'the unvarnished truth'.
Dat doen we om betekenis te geven aan iets wat we niet kunnen bevatten. Steeds weer dringt het door dat de wereld er niet voor ons is. We bevinden ons in die wereld en de dingen die we zien raken ons door hun willekeur. Het is taal die de macht van die wereld moet terugdringen. Wat je voortdurend in het werk van Blumenberg ziet, zijn discussies over de vraag wat woorden doen. Leistung (prestatie) is een belangrijk concept bij hem. Wat presteren woorden om ons te beschermen tegen het absolute van de werkelijkheid? Het is alsof taal een stuk geborgenheid moet garanderen en die metaforen, absoluut of niet, horen daarbij. Blumenberg is een filosoof van grote thema's.
Met de voortgang van de wetenschap is de mens tot de ontdekking gekomen dat de werkelijkheid absoluut is. De wetenschap decentreert de mens. We kunnen ons alleen maar over de werkelijkheid verbazen. We kunnen angstvallig in een schulp kruipen. We stellen niets voor. Vanuit religieuze invalshoek is dat moeilijk te verkroppen.
In Arbeit am Mythos (1979) gaat Blumenberg in op de manier waarop we verhalen gebruiken om met dat absolute van de werkelijkheid om te gaan. Dat gebeurt ook in de wetenschap. In die zin is wetenschap tot op een bepaalde hoogte nog steeds mythisch. Blumenberg wil vaste tweedelingen uit de weg gaan. Mythe tegenover logos – hij gelooft er niet in. Secularisatie tegenover geloof: idem dito. Steeds is er veel meer continuïteit dan we geneigd zijn om aan te nemen.
Wat we in religie doen, doen we vaak ook in wetenschap. De Big Bang theorie is in feite een soort mythe. Het is in ieder geval een verklaringsmodel, een model dat heel goed werkt. Maar het heeft ook een mythische status. Wat de Big Bang echt is, weet helemaal niemand. Het is in feite een grote metafoor die ons in staat stelt om te gaan met iets wat in zichzelf onverklaarbaar en onbegrijpelijk is: het begin van alle tijd. Een van zijn boeken begint met een geweldige zin: "Het begin van de tijd kunnen we niet denken." Dat geldt niet alleen voor de werkelijkheid. Het geldt ook voor onszelf: geen enkel bewustzijn kan zichzelf beleven als een aanvang, als een begin.
Hoe meer je met wetenschappers spreekt, hoe meer je er achter komt dat ze steeds minder weten. Dat vind ik interessant. Hoe dieper we in de werkelijkheid doordringen, hoe vreemder en maffer het allemaal wordt. Dat roept ook fundamentele vragen op over wat wetenschap nu eigenlijk presteert. Wie zit er te wachten op expertise als die expertise alleen maar onprettige dingen voor de mens in petto heeft? Ook dit is belangrijk bij Blumenberg: als wetenschap niets bijdraagt aan ons comfort in de wereld, dan hoeft het geen verbazing te wekken dat de kloof tussen die wetenschap en de samenleving groot wordt.
Blumenberg was zelf geen religieus mens, maar hij begrijpt wel dat die religie iets presteert wat wetenschap niet kan presteren. Maar religie is illusoir. Misschien is het enige wat ons rest de mooie taal van de poëzie.