Het leven heeft geen zin, volgens de Franse denker Albert Camus (1913-1960). Je zult er zelf betekenis aan moeten geven.
Als filosoof van het absurde liet hij zien dat mensen alleen zijn in de kosmos. We zijn overgeleverd aan de natuur en de geschiedenis, die onverschillig staan tegenover het wel en wee van de mens. De ontdekking dat het leven absurd is, zien we bijvoorbeeld in onze eigen, onvermijdelijke dood. In het aangezicht daarvan zijn al onze doelen betekenisloos, omdat er op een dag plotsklaps een einde aan zal komen.
Camus heeft dit zelf aan den lijve ondervonden. Toen hij zeventien jaar oud was, werd bij hem een ernstige vorm van TBC vastgesteld, en de dokter kwam hem vertellen dat hij niet lang meer te leven had. Wonder boven wonder knapte hij op, maar die ervaring van sterfelijkheid heeft hem nooit meer losgelaten.
Absurditeit is de relatie tussen het verlangen van de mens naar betekenis en de zinloze wereld. Het is de onverenigbaarheid van enerzijds het streven van de mens die op zoek gaat naar betekenis, en het uitgestrekte, onverschillige universum anderzijds. De zinloosheid van het leven is geen reden voor verslagenheid.
Camus nam de spanning tussen de twee pijlers van het absurde - van de menselijke rede en de natuur - als beginpunt voor het creëren van eigen waarden. Het gaat er niet om het absurde ongedaan te maken door jezelf te doden, of je tot een god te wenden die betekenis geeft, maar juist de frictie tussen die twee te behouden.
De onverschilligheid van de wereld is een vervreemdende ervaring. Wij bewonderen de natuur, maar de natuur geeft geen bal om ons.
Het absurde laat zien dat er geen moraal is die van bovenaf opgelegd kan worden. Er is geen god, en er is geen waarde in de natuur. We moeten het zelf uitvinden. Precies dat is wat ons leven zinvol maakt.
Camus deed dit niet alleen in zijn filosofie, maar ook als persoon, in de manier waarop hij zijn leven leidde. Dit maakt dat niet alleen zijn denken inspirerend is, maar ook hoe hij heeft geleefd, wat hij gedaan heeft en hoe hij is gekomen waar hij is. Zijn leven geeft reden voor optimisme.
Als zoon van twee analfabete ouders won Camus de Nobelprijs voor Literatuur. Camus werd geboren in Algerije, aan het begin van de Eerste Wereldoorlog. De Fransen waren daar destijds de koloniale bezetters, en hoewel de familie van Camus tot de Fransen behoorden, waren ze straatarm. Zijn vader stierf toen hij een jaar oud was. Hij groeide op met zijn broer, moeder, zijn oma en een oom, die voor de hele familie moest zorgen.
Toch was er een liefdevolle onderwijzer op de lagere school, die zijn bijzondere talent herkende, en hem een beurs voor het voortgezet onderwijs bezorgde. Camus heeft later, toen hij de Nobelprijs kreeg, een brief aan deze leraar geschreven, waarin hij hem vertelt dat hij alles aan hem te danken heeft. Aan die ene man die oplette en zag wie hij voor zich had. Er is geen mooier pleidooi voor onderwijs dan het leven van Camus.
Niemand gaf een stuiver voor die jongen – hij zou niet gaan studeren; hij zou jong overlijden - maar hij is een van de toonaangevende intellectuelen van de 21e eeuw geworden. Dat zegt iets over de menselijke veerkracht. Als een van de filosofen uit het existentialisme na de Tweede Wereldoorlog, speelde de nadruk op individuele verantwoordelijkheid een belangrijke rol in het denken van Camus. De grote morele crisis van die tijd maakte de vraag hoe we nog goed kunnen samenleven na al deze verschrikkingen prominent. In welke idealen geloven we nog, en wat betekent dat?
Camus vond het belangrijk te leven voor je idealen, in plaats van bereid te zijn om ervoor te sterven – wat in zijn tijd nogal vaak bepleit werd, door Algerijnse vrijheidsstrijders bijvoorbeeld. Dat houdt in dat je er niet alleen over nadenkt, of het in de toekomst projecteert, maar er ook naar leeft.
De communisten van zijn tijd, die hun mondvol hadden van idealen, maar in het streven naar de ultieme heilstaat overschreden zij de grens doordat ze bereid waren in naam van een betere wereld de levens van mensen hier en nu te offeren. Om een omelet te bakken, moet men wel een eitje breken, nietwaar? Voor Camus getuigde dat van onacceptabel moreel nihilisme. Je miskent de wereld om je heen als je je blindstaart op een ideaal in de toekomst.
Leven voor je idealen doe je door 'dichtbij huis' te blijven. Door de waarde in ieder mens afzonderlijk te zien en nooit iemand te vernederen. Wat je gemakkelijk doet, is het heden opofferen voor een vooruitzicht in de toekomst. Om straks veel geld te hebben, verwaarloos je nu de kinderen en werk je te hard. Maar de middelen moeten het doel heiligen, en nooit andersom.
Het doet er toe hoe je nu, op dit moment, met mensen omgaat. Zorg dat je handelt vanuit een idee dat je de ander ziet als mens. Onze onderlinge verbondenheid is de leidraad voor onze levens. Die mag nooit ondergeschikt raken aan welk abstract ideaal dan ook.
Mens zijn is moeilijk. Dat vond Camus zelf ook. Hij werkte tijdens de Tweede Wereldoorlog voor een verzetskrant, maar daarvoor moest hij wel gescheiden leven van zijn familie. Later worstelde hij regelmatig met zijn eigen grote ambities en verwaarloosde dan zijn vrouw en kinderen. Toch kwam hij altijd weer terug bij het idee dat je het leven moet uitdragen in je eigen bestaan, al ben je daarin nooit perfect. Camus was het levende voorbeeld van wat hij zelf beoogde.