Zijn concept is verplichte kost in de sociale en cultuurwetenschappen, maar zelden leest iemand zijn werk in origineel. Hij bouwde een theoretisch universum, maar slechts één term bleef hangen. Antonio Gramsci (1891-1937) was naast marxistisch filosoof ook communistisch politicus. Gek genoeg zijn het nu rechtsradicalen die zijn 'hegemonie' aanhalen in hun zucht naar een nieuwe wereldorde.


In NRC deed Mark Lievisse Adriaanse verslag van de recente conferentie in Rome waar Europese rechts-nationalisten en Amerikaanse conservatieven bijeenkwamen, waar ook Thierry Baudet aan deelnam. Hoewel zij zeggen tegen supranationale verbanden te zijn, willen ze internationaal samenwerken aan een nieuwe 'intellectuele beweging'. Hun doel is liberalisme te vervangen door iets dat ze 'nationaal-conservatisme' noemen.

Leidend in die plannen is Gramsci's hegemonie-begrip. Als Marxist zocht Gramsci naar verklaringen voor het uitblijven van de revolutie, en oplossingen om alsnog tot een communistische heilstaat te komen. Hij schreef in gevangenschap en moest censuur vermijden. Dat maakt zijn werk ontoegankelijk, maar begrip is voor rechtsradicalen geen vereiste. Zij slaan aan op het idee van een stellingenstrijd die maatschappelijke omwenteling teweeg zal brengen. Uit NRC:

'Ook de politici en denkers hier [in Rome] gaat het om een verandering van de geest, van de ideeën die vanzelfsprekend zijn in een samenleving. Dit "culturele gevecht" is de kern van zijn politiek, zegt Baudet. "Het gaat om het vormen van netwerken, om het opleiden van mensen die belangrijke posities op de universiteiten en in de media kunnen overnemen, die geleidelijk de huidige hegemonie kunnen vervangen."'

Wat betekent hegemonie precies?

De dominante klasse (bij Gramsci de bourgeoisie) wil haar macht behouden. Dat kan door dwang, maar veel subtieler en efficiënter is instemming: als burgers het volkomen normaal en logisch vinden dat de macht berust bij een bepaalde groep. 'De hegemonie' bestaat dus uit wat mensen zien als de enige juiste, bruikbare, realistische ideologie. In onze tijd is dat bijvoorbeeld de liberale democratie. Als student politicologie leerde ik dat dit 'de minst slechte regeringsvorm' is.

Om een nieuwe heerschappij te vestigen heb je, zo stelt Gramsci, een stellingenoorlog nodig, waardoor mensen anders gaan denken.

Hegemonie is dus gereedschap van de status quo. Het is wat geldt als common sense en het wordt uitgedragen door allerlei culturele instituties, zoals onderwijsinstellingen, de kerk en – natuurlijk – media. Dat zijn instituties die niet allemaal verbonden zijn met de staat. Daarin ligt de aantrekkelijkheid van Gramsci's begrip: hegemonie stelt ons in staat overheersing in culturele zin te begrijpen, los van staatsdwang.

Een nieuwe heerschappij vestig je niet zomaar. Je kan een gewelddadige coup plegen, maar daarmee verander je heersende ideeën niet. Daar heb je, zo stelt Gramsci, een war of position voor nodig, een ideeën-guerrilla, een stellingenoorlog, waardoor mensen anders gaan denken. Dat is wat Baudet bedoelt als hij zegt dat hij een 'cultureel gevecht' wil. Zijn manier om dat voor elkaar te krijgen is met een 'mars door de instituties'.

Die frase heeft hij van een andere marxistische activist, studentenleider Rudi Dutschke, die in 1968 – geïnspireerd door Gramsci – opriep tot een lange Marsch durch die Institutionen. Dutschke wilde daarmee benadrukken dat revolutie een langzaam proces is. Baudet vat het anders op. Op de landingspagina van het Renaissance Instituut schrijft hij:

'Sinds de jaren 60 hebben postmoderne ideologen een 'lange mars door de instituties' gemaakt en zich al deze instituties toegeëigend. Forum voor Democratie wil niet alleen een politieke partij zijn, maar ook een maatschappelijke beweging. Wij gaan onze eigen 'mars door de instituties' maken en geleidelijk al die instituties terugveroveren!'

'Wat zij kunnen, kunnen wij ook!', moet hij hebben gedacht. Daarbij maakt hij diverse fouten. Zo is het niet waar dat postmoderne ideologie hegemoniaal is, nu niet en vroeger niet, niet aan universiteiten en niet in andere culturele instellingen. Postmoderne denkers zijn namelijk marginaal, zelfs in een vakgebied als genderstudies dat vaak onder vuur ligt van rechtsnationalisten (en in Hongarije zelfs verboden is).

Viktor Orbán op de National Conservatism Conference

Bovendien veronderstelt Baudet een intentionaliteit die er niet is. Het denken over hegemonie heeft zich na Gramsci verfijnd. De groep die profiteert van hegemonie is geen afgebakende club die elke maand bij elkaar komt om hun snode plannen te beramen. Er is niet één elite, maar er zijn losse verbanden tussen verschillende groepen wier belangen door hegemoniale ideologie gediend worden. Hegemonie zorgt ervoor dat hun denkbeelden legitiem lijken voor mensen die eigenlijk andere belangen hebben (zoals de klassenstrijd).

Baudets foutieve analyse maakt zijn plannen niet minder gevaarlijk. Zijn doel is het omverwerpen van de liberale democratie en haar liberale instituties. In het aanhalen van Gramsci ontvouwt hij zijn strategie, precies dat waar zijn criticasters voortdurend voor waarschuwen: hij wil zijn rechtsradicale ideeën tot nieuwe hegemonie, tot het nieuwe normaal, maken. Anders dan Gramsci wil hij dat niet bereiken door bewustmaking en debat, maar door 'zijn' mensen op machtsposities te zetten.

Baudet is geen politicus in de traditionele zin. Net als Trump gebruikt hij sociale media om zijn boodschap te verkondigen. Daarmee zet hij journalisten, de klassieke poortwachters, enigszins buiten spel. Hij is niet langer van hen afhankelijk om zijn boodschappen de wereld in te krijgen, hij twittert zijn racisme gewoon zelf. De reacties daarop laten zien dat het zijn achterban niet gaat om feitelijkheid: omdat het bericht waar had kunnen zijn, komt de boodschap die Thierry over wilde brengen gewoon door.

Omdat media dol zijn op spektakel en Nederlandse hoofdredacteuren overcompenseren uit angst voor links te worden uitgemaakt, wordt alles wat Baudet doet breed uitgemeten in de pers. Dat gebeurt schrikbarend vaak kritiekloos, maar ook als Baudets ideeëngoed afgewezen wordt, heeft het een voor hem gunstig effect. Hij bepaalt zo immers waar mensen over denken (in tegenstelling tot hoe mensen moeten denken). Factchecken van Baudets uitspraken is zo koren op zijn molen, al moet je het wél doen, zoals Erik Stronks hier goed betoogt.

Als tegengif voor het fascisme van Baudet kunnen we ons wenden tot nog een oude Marxist. In de recent in het Nederlands verschenen lezing Aspecten van het nieuwe rechts-radicalisme toont Theodor Adorno een vooruitziende blik. Bijna alles wat hij in 1967 zei over het rechtsradicalisme dat toen in Duitsland en Oostenrijk weer opkwam, geldt ook nu. Het lijkt zelfs alsof Baudet dit als handleiding heeft genomen, zo passend is Adorno's analyse.

Adorno oppert dat het helpt om de doelgroep te waarschuwen voor de 'gigantische psychologische volksverlakkerij'. Dat kan door de retorische trucs van rechtsradicalen te benoemen en de implicaties ervan duidelijk te maken. Het is dus aan opiniemakers, journalisten en iedereen met een afkeer van deze ideeën om aan volgers van Forum voor Democratie uit te leggen wat de gevolgen zijn van afkeer van vrije verkiezingen, rechtsgelijkheid, onafhankelijke universiteiten en vrije media. Opdat Baudets normaal nooit ons normaal wordt.