'Goed, op dit moment gaat het goed. Ik heb een jaar geleden besloten om een hele zware chemotherapie te volgen tegen uitgezaaide alvleesklierkanker. Daar heb ik lang over nagedacht, met veel mensen over gesproken, en besloten om het wel te doen. Je hebt ook het andere argument: moet je alles doen wat kan? Ik heb er geen spijt van gekregen. Ik behoor tot die zeldzame gevallen waarbij chemotherapie heel goed uitpakt. Terwijl ik volgens de statistieken al een half jaar geleden had moeten overlijden, ben ik in een fase waarin ik tamelijk gezond ben. Volgens de metertjes, het bloedonderzoek en de CT-scans blijft dat ook nog wel een paar maanden zo. Dan komt die kanker terug en wordt het heel lastig om er nog iets aan te doen.'
De meest geliefde docent sociologie ooit werd hij genoemd, aan de Universiteit van Amsterdam: Bart van Heerikhuizen. Van zijn eerste hoorcollege in 1978 tot het laatste in 2013 hingen de studenten aan zijn lippen. Zijn enthousiasme blijft, ook nu hij dodelijk ziek is. In Brainwash, de podcast van Human waarin denkers aan de hand van muziek geïnterviewd worden, spreekt hij met Floortje Smit.
Je bent ziek, hoe gaat het met je?
Dat is een zekerheid?
'Dat staat vast. Ik ben niet uitbehandeld, maar wel ongeneeslijk ziek. De tijd die ik nu nog heb gekregen, beschouw ik als bonustijd. En ik denk dat als je een heel saai en onvervuld leven hebt gehad, dat je dan parachute gaat springen of leeuwen gaat kijken in de Serengeti. Maar als je een heel leuk leven hebt gehad zoals ik, dan ga je door met wat je toch al deed: mooie fietstochten maken, naar musea, concerten, mooie boeken lezen en af en toe een stukje schrijven. En misschien, als ik me nog beter voel dan nu, dat ik dit voorjaar nog ergens een gastcollege of lezing ga geven.'
Want dat lesgeven vind je het allerleukste?
'Dat is het leukste dat een mens kan doen, vind ik. Mijn vader was leraar, mijn opa was leraar… Ik kan teruggaan tot zeven generaties leraren in de kop van Noord-Holland. Mijn moeder was onderwijzeres en ontmoette mijn vader aan de Pedagogische Academie in Haarlem. Dus het zit ook wel een beetje in de aard van het beestje. Ik vind het leuk om voor een zaal studenten te staan, of een werkgroep te leiden, en zaken uit te leggen, maar ook tegenargumenten te horen die mij weer aan het denken zetten. Onderwijzen is een interactief proces. Of als je een student begeleidt bij het schrijven van een scriptie en dat hij of zij na afloop vertelt: 'Ik wist eigenlijk niet dat ik dit kon', dan maakt dat me heel trots. Dat je iemand opjuint tot een prestatie waarvan hij of zij zelf niet wist het in zich te hebben.'
Ben je in dat opzicht ook een balans aan het opmaken?
'In zekere zin wel. Als je zo ziek bent ga je toch omkijken naar wat je goed hebt gedaan en niet zo goed hebt gedaan. Langzaam dringt in een steeds grotere kring van mensen om mij heen door dat het heel slecht met me gaat en dat ik niet zo lang meer te leven heb. Laatst kreeg ik een mail van een iemand die met veel moeite mijn adres achterhaald had om me te bedanken. Die was 25 jaar geleden met de studie sociologie begonnen en kwam uit een familie waarin studeren niet vanzelfsprekend was. 'Ik hoorde al die moeilijke woorden, en vroeg me af of ik wel op mijn plek was. Tot ik bij u in het hoorcollege kwam. Toen wist ik: dit is mijn vak', stond er. Je snapt dat als ik zo'n mailtje krijg, dat ik de hele dag gelukkig ben, dat ik voor die persoon het verschil gemaakt hebt. En ik doe het natuurlijk zelf ook, ik heb een tijdje geleden opgeschreven wat iemand voor me betekend heeft, die ik een tijd niet gezien heb en die ernstig ziek is. Wat dat betreft is die zogenoemde bonustijd heel fijn. Het geeft je de kans om mensen toch nog even te zeggen wat ze voor je betekend hebben.'
Met gemak had hij dertig tot veertig nummers kunnen kiezen voor de podcast (abonneer je via Apple, Spotify, of RSS-feed). 'Het was heel makkelijk, muziek is een goudmijn voor de sociologie'. Een van de nummers hij daadwerkelijk gekozen heeft, is Anything goes van Cole Porter. Een lied uit 1934 dat nog uitermate actueel is. 'Alles kan tegenwoordig', zegt dit nummer, en dat is meteen het probleem van de moderniteit: er is geen houvast meer. En toch ben ik het er niet mee eens, het klopt niet wat Porter zegt.'
Waarom niet?
'Zowel in de tijd van Cole Porter als in de onze moeten we ons aan regels houden. Er zijn veel codes, afspraken, normen en waarden. Je kunt het gevoel hebben, de illusie, dat alles door de war loopt, maar dat is natuurlijk niet echt waar. Van het niet doden van je buurman, tot het vriendelijk toeknikken van de tramconducteur: dat zijn allemaal codes die van generatie op generatie worden overgedragen en die we allemaal geïnternaliseerd hebben. We denken er niet meer bij na. Die codes houden samenlevingen bij elkaar. Wat wel zo is, en dat drukt het liedje ook uit, is dat de regels van generatie op generatie veranderen. In de tijd van koningin Victoria bracht een blote vrouwenenkel de mannenharten in beweging, tegenwoordig is dat wel anders. Het verschuift. Niet van 'niets mocht' naar 'alles mag', maar het schuift wel.'
Hoe zit dat?
'Socioloog Norbert Elias heeft daar onderzoek naar gedaan. In Het civilisatieproces beschrijft hij hoe de gedragscodes over een periode van vierhonderd jaar dramatisch zijn veranderd. Hij heeft manierenboekjes uit een lange tijdsperiode bestudeerd, waarin beschreven wordt hoe je je dient te gedragen. Van voorschriften voor deftige kinderen uit de vijftiende eeuw tot hedendaagse boekjes over hoe het hoort. En hij heeft geprobeerd om een structuur te ontdekken in de veranderingen in die codes, om daar meer algemene sociologische uitspraken over te doen.'
Welke richting gaat het op?
'Dat is heel moeilijk te zeggen. Heel algemeen geldt dat we meer rekening met elkaar moeten leren houden. Niet als moreel voorschrift, maar dat doen we. We stemmen bijvoorbeeld de tijd op elkaar af op een manier die honderd jaar geleden ondenkbaar was. We maken op de minuut nauwkeurig afspraken met elkaar. Dat tijdsgevoel bestaat pas een jaar of vijftig. En wat geldt voor tijd, geldt ook voor ruimte. We moeten ook steeds meer rekening houden met zaken die op grotere afstand van ons plaatsvinden. Het feit dat we ons nu druk maken om het Coronavirus, dat in China ontstaan is, dat was vroeger ondenkbaar. Toen was die globale verknooptheid er niet.'
Wie bepaalt dat, die veranderingen?
'Niemand. Niet de koning, niet de minister-president, niet de president van Amerika. Het is de structuur van de samenleving. Het zijn anonieme, sociale processen die we nog steeds niet goed doorzien, en die zich ontwikkelen op een manier die we niet kunnen controleren. De belofte van de sociale wetenschappen is dat we daar iets meer greep op kunnen krijgen, dat we iets beter snappen wat er aan de hand is. Zoals Norbert Elias doet in zijn boek, begint het met terugkijken naar het verleden. Hoe was het, hoe is het geworden, en zitten daar regelmatigheden in die we beter kunnen begrijpen? Maar het is gewoon niet zo dat bepaalde mensen, of zoals vaak gezegd wordt, bepaalde elites, daar een doorslaggevende rol in spelen.'
Worden we betere mensen?
'Dat is een interessante vraag. Ik geloof van niet. Als je de theorie van Norbert Elias heel serieus neemt, dan kun je niet zeggen dat het een kwestie is van moraliteit. Dat we almaar betere mensen aan het worden zijn, is een van de grote misverstanden van de menselijke soort. Het christendom heeft ons dat wijsgemaakt. Dat als je maar elke zondag naar de kerk gaat, en je kinderen goed opvoedt, dat we in een steeds positievere richting evolueren. En dat er elders op de wereld nog wel barbaren wonen, maar dat we die middels het kolonialisme ook wel zullen verheffen. Die hele redenering is de wortel van het kwaad. Zo zit het niet, we bevinden ons niet in een proces van steeds hogere morele standaarden. Dat is een griezelige gedachte, maar zo is het. Er zijn goede mensen, er zijn slechte mensen en we zitten allemaal gevangen in interdependentienetwerken. De dynamiek van die netwerken begrijpen we helemaal nog niet zo goed.'
Een ander nummer dat Van Heerikhuizen koos, is Ik kan het niet alleen van De Dijk. Hij gebruikte het toen hij in 2013 afscheid nam aan de Universiteit van Amsterdam. 'Het gaat me vooral om die eerste zin: 'Ik kan het niet alleen.' Die tekst omvat veertig jaar sociologie. De gedachte van veel mensen is dat ze het wel alleen kunnen. Ze streven ernaar om autonoom en autarkisch te zijn, en willen niet afhankelijk zijn van andere mensen. Een van de inzichten van de sociologie is dat we fundamenteel interdependent zijn. We bestaan in netwerken. Dat kun je jammer vinden, maar het is niet anders.'
Hoe bedoel je dat?
'Laatst had ik het met een vriendin over euthanasie. Onder welke omstandigheden kies je daarvoor? Zij vertelde dat haar moeder in haar wilsverklaring had opgenomen dat ze wilde dat er een eind aan haar leven werd gemaakt als ze afhankelijk zou worden van anderen. Maar we zijn natuurlijk allemaal afhankelijk van anderen. Altijd en vanaf het moment dat je geboren wordt. Dat is ook zoiets, dat mensen zeggen dat je alleen geboren wordt en ook alleen weer sterft. Dat is niet zo.'
Maar je wilt mensen niet tot last zijn.
'Ja, ik begrijp wel hoe ze dat bedoelt. Maar wij mensen zijn elkaar nou eenmaal tot last. En als dat wederkerig is dan is dat ook helemaal niet erg. Zo verdelen we de taken.'
Je hebt eerder gezegd dat je extreem bang bent voor de dood.
'Doodsbang. En dat is onverminderd zo gebleven nu ik ziek ben en zo dichtbij de dood kom. Maar het is voor mij een troostrijk idee dat er al netwerken van interdependenties waren, nog voordat ik geboren werd. Daarin werd ik geparachuteerd. Ik ben er een tijdlang onderdeel van geweest, en na mijn dood blijven die netwerken bestaan. Als individu zal ik daar niet meer bij zijn, maar ik vind het een troostrijke gedachte dat er nog enige tijd mensen zullen zijn die zich mij herinneren. Ook als dat uitdooft, gaat de mensheid door. Daar zit een element van troost in.'
Maar vind je het dan niet verschrikkelijk dat jij daar niet meer bij bent?
'Het sterfbed komt voor mij dichterbij. Ik heb met een arts gesproken over euthanasie en ben naar een uitvaartmaatschappij gegaan om over mijn uitvaart te spreken. Ik heb erover nagedacht en stel me zo voor dat ik op een dag op de bank lig en dat het zover is. Dan zijn er mensen om mij heen, die allemaal blijven leven. Dan kun je zeggen dat dat niet solidair is, dat ik wel doodga en zij allemaal niet. Maar zo is het niet. We gaan allemaal dood. De een wat eerder, de ander wat later, maar we leven allemaal met het besef dat er een dag komt waarop we sterven. We zijn samen in onze sterfelijkheid. De dood is een gedeeld lot, en daar zit iets heel troostends in.'