Gevoelens van haat: we worden er niet mee geboren, maar we kunnen ze wel aanleren. We zijn er allemaal toe in staat. Haat doet zich niet zomaar van de ene op de andere dag voor, maar wordt opgestookt en aangewakkerd. Mahmoud Tighadouini (1985) maakte mee hoe het zich als een vergif door je lichaam verspreidt. 'Haat is een heel intens gevoel. Je creëert een vijandig beeld van de mensen die je haat. Je ziet ze als minderwaardig.' Dat is niet hetzelfde als een hekel aan iemand hebben, zegt Tighadouini, omdat je in dat geval een persoonlijke relatie met die persoon hebt. Haat is abstracter, onpersoonlijker. 'Haat is haten zonder dat je die mensen kent, omdat ze je onrecht hebben aangedaan. Haat is een gemoedstoestand die lang bij je blijft.'
Zestien jaar oud was Mahmoud Tighadouini, toen hij na de aanslagen van 9/11, radicaliseerde. Tot het moment dat hij een afscheidsbrief schreef. Tot geweld kwam hij niet, zijn moeder en een wijkagent wisten hem daarvan te weerhouden. In het radioprogramma De publieke tribune van Human spreekt hij met Coen Verbraak over hoe haat wordt aangewakkerd en hoe we het kunnen ontstijgen. 'Als je de mens niet meer ziet achter het vijandbeeld in je hoofd, dan krijgt haat vrij spel.'
De kiem voor de haat lag voor Tighadouini in zijn radicalisering na de aanslag op het World Trade Center, toen hij zestien was. 'Dat was het begin, waarin ik ging zoeken naar mijn identiteit. Ik wist niet wie ik was, was ik nu Marokkaan of Nederlander? In Marokko ben ik de Nederlander, en in Nederland ben ik de Marokkaan. Ik kon daar niet zo goed mee omgaan.' Als mensen hem aanspraken op de islam en terrorisme, kon hij hen niet van repliek dienen, omdat hij er voor zijn gevoel niet genoeg van afwist. Dus begon hij zich te verdiepen in zijn geloof. Online vond hij mensen die antwoorden leken te hebben, en kreeg hij onthoofdingsfilmpjes doorgestuurd van onder andere Sharia4Belgium. 'Als je zoekende bent, klinken radicale geluiden heel duidelijk. Als jonge jongen die op zoek is naar zijn identiteit, is het verleidelijk daarin mee te gaan. Maar radicalen zijn niet vatbaar voor rede.'
Na 11 september en de moord op Theo van Gogh kwam zijn gevoel er niet bij te horen in de samenleving in een stroomversnelling. Wat er in zijn hoofd gebeurde, hoe de haat langzaam aanwakkerde, was een proces. 'Ik begon steeds meer afkeer te krijgen van mensen die niet waren zoals ik, en anders geloofden dan ik. Ik zag ze niet meer als medemens, ik zag ze als mijn vijand. Ik bestrijdde mensen die ons bestrijdden. Zij voeren oorlog in het Midden-Oosten, zij maken ons dood, dus daar moest ik tegen in opstand komen.'
De woorden van de Amerikaanse president George Bush na 9/11 staan Tighadouini nog helder voor de geest: 'You are either with us, or against us.' Dat was het moment waarop hij zich begon af te vragen bij wie hij hoorde. Beide kampen hebben bloed aan hun handen, met de dood van onschuldige mensen tot gevolg. Maar de suggestie dat er maar twee kampen zijn, en er geen middenweg mogelijk was, stak bij hem een lont aan. Vanaf het moment dat we onszelf tot de ene groep rekenen, en de andere groep onze vijand wordt, treden er oude, tribale mechanismen in werking. 'Ik begon mezelf te voeden met haat. Alles wat te maken had met ongelovigen die in oorlog waren met moslims nam ik tot me. Ik zag filmpjes van moslims die aan het lijden waren, en kon er niet bij dat Nederlanders deze mensen niet hielpen. Waarom werden die mensen in nood niet geholpen?'
In die tijd was er weinig ruimte voor momenten van twijfel. De liefdevolle opvoeding van zijn moeder kon hem in eerste instantie niet behoeden voor de radicale ideologie, maar het is wel deel geweest van wat het hem mogelijk heeft gemaakt om de weg weer terug te vinden. 'Ik kom uit een normaal gezin, mijn moeder is heel modern. Ik was als jongen heel sociaal en had vrienden van alle nationaliteiten. Ik heb de haat niet meegekregen, maar aangeleerd. Mijn moeder zag dat ik veranderde. Dat is voor mij emotioneel om te vertellen, omdat zij zag dat haar zoon een richting op ging die ze hem niet heeft meegegeven. Dat haar zoon mensen begon te haten, en zelfs een afkeer voor zijn eigen familie kreeg. Ik dacht dat ik de juiste islam volgde, en zij een ander soort islam volgden. Van mensen die afwijkende gedachten hadden, vond ik dat ze op een dwaalspoor zaten.'
Haat is als een vliegwiel dat steeds harder gaat draaien. Daar ben je je op het moment zelf niet van bewust, omdat je vindt dat je op het juiste pad zit. 'Hoe meer mensen zeggen dat je niet goed bezig bent, hoe meer ik dacht dat dit het pad is dat ik moest volgen. Je omringt je met mensen die eensgezind zijn, dus zijn er geen discussies. Zij zijn niet vatbaar voor andere invalshoeken.' Tighadouini wil geen excuusverhaal vertellen. 'Ik ben zelf verantwoordelijk voor mijn fouten. Ik heb veel kansen gehad in dit land, en ik heb zelf verpest. Ik vind dat er geen excuus is om te radicaliseren, de criminaliteit in te gaan. Er zijn wel verklaringen, maar er is geen excuus.'
Vanachter zijn computer maakte Tighadouini zich op voor de jihad. Hij sloot zich steeds meer op in zijn kamer, en pakte op een dag zijn tas en schreef een afscheidsbrief voor zijn familie. Tot vertrek of geweld is het nooit gekomen. Zijn moeder schakelde de wijkagent in. 'Met die hulp heeft zij ervoor gezorgd dat ik niet weg kon en de invloeden van buitenaf werden afgesloten. Mijn moeder is een held in dit verhaal.'
De wijkagent moest hem uit zijn isolement halen en de wereld intrekken. Dat ging niet zomaar vanzelf. 'Ik zag hem als een autoriteit en als de vijand. In het begin was een gesprek onmogelijk. Uiteindelijk ben ik toch het gesprek met hem aangegaan, omdat hij duidelijk en eerlijk was over zijn bedoelingen. Hij zei dat het zo niet langer kon, dat het moest stoppen, maar dat hij me daar bij kon helpen.'
Tighadouini kende deze wijkagent nog van vroeger, wat het voor de wijkagent makkelijker maakte om door zijn zorgvuldig opgebouwde pantser heen te breken. 'Ik heb geen strafblad, maar ik ben als twaalfjarige jongen in aanraking gekomen met justitie. Ik schoot met een erwtenschieter op ramen. Deze wijkagent heeft me toen aangehouden, dus ik kende hem nog uit die tijd en hij had me wel enigszins hard aangepakt. Ik nam zijn autoriteit serieus. Ik had mensen gedehumaniseerd, maar hij had een gezicht, en ging bij mij thuis tegenover mij zitten.'
Haat is iets waar je niet zo makkelijk afstand van kan nemen, vertelt Tighadouini. 'Het zat al heel lang in mijn systeem. Het was niet gelijk weg, het duurde jaren. En elke keer als er iets gebeurde, zoals de revoluties van de Arabische Lentes, begon het weer op te spelen. Haat is als een virus dat in een computer alle gezonde bestanden infecteert. Dat is wat het met je doet. Het komt in je systeem, en de empathie en het inlevingsvermogen dat je mee hebt gekregen, verdwijnt. Haat is een dief van je menselijke eigenschappen.'
Tot het keerpunt, dat voor Tighadouini in 2011 kwam. 'Er moet iets gebeuren waardoor je inziet dat het verkeerd is om te haten. Ik kreeg Hodgkin kanker, waarvoor ik bestraling moest krijgen. Ik zag de zin er niet van in en dacht dat het beter was om dood te gaan. Ik had al zoveel meegemaakt. De wijkagent bracht mij eigenhandig in zijn politie-auto naar het ziekenhuis. Hij zei: 'Zal ik de sirene aandoen?' En ik zei: 'Dat hoeft niet, ik ben toch geen vijfjarig kind!' Hij wilde me helpen, en het ijs breken.'
In het ziekenhuis kreeg Tighadouini zijn eerste chemokuur. 'Ik weet nog dat ik op het bed lag, en de arts mij heel lief verzorgde. Dit is emotioneel voor mij om te vertellen, want ik zag mijn moeder in haar, die ik veel pijn heb gedaan in de tijd dat ik radicaliseerde. De arts bleef vragen of het goed ging, hield mijn hand vast en wreef met haar hand over mijn hoofd heen. Ik had weinig gegeten, voelde me zwak en was bezweet. Ze veegde het zweet af. Toen werd ik wakker en keek haar recht in de ogen aan.'
Dat was het moment van inkeer. 'Ik dacht bij mijzelf: waarom zou ik deze mensen moeten haten? Deze vrouw probeert mijn leven te redden. Voor mij was zij hét gezicht. Wat doet terreur? Terreur maakt mensen dood. En wie zijn de slachtoffers? Dat kan de leraar zijn, of de ingenieur, maar bij wijze van spreken ook deze chirurg. Waarom zou ik deze vrouw moeten doden? Zij werd opgeleid om mensenlevens te redden, en ik werd opgeleid om mensen te doden. Voor het eerst kon ik kritisch naar mezelf kijken, en ik werd heel boos op mezelf. Waarom zou ik deze mensen moeten haten?'
Hij nam zich voor: 'Als ik dit overleef, wil ik niets te maken hebben met haat, of extreme ideologieën. Want het maakt mensen kapot. Ik vergelijk het met een vuurbal: je gooit het op je tegenstanders, maar uiteindelijk brand je jezelf ook. Dit was een tweezijdige operatie. Ze hebben de kanker genezen, maar ze hebben ook de haat met wortel en tak uitgeroeid.'