We zijn in de Amerikaanse stad Pittsburgh. Jaren vijftig. Troy is vader en echtgenoot, een man van middelbare leeftijd die zijn hele leven lang werkt als vuilnisman. Van zijn schema wijkt Troy geen millimeter af: opstaan, naar werk, naar huis. En vrijdag, ja vrijdag is een dag om naar uit te kijken.
Dan krijgt Troy betaald. 65 dollar in een bruin envelopje. Daarmee gaat hij naar huis waar hij het envelopje aan zijn vrouw Rose geeft. Dan gaat hij in zijn tuin gin drinken met zijn boezemvriend. En ze praten over vroeger. Toen Troy een honkballer was, iemand die homerun na homerun kon slaan, die de lieveling van het plaatselijke publiek was, maar die nét niet goed genoeg was voor de Major League. En daarom vuilnisman werd.
Cory is Troy's zoon. Een jongen die droomt over een carrière als American Football-speler. En over zoveel meer. Dat blijkt uit de scène in de film waarin hij een televisie aan zijn vader vraag zodat hij naar sport kan kijken. Zijn vader lacht. En weigert.
'Pap', vraagt Cory, 'Waarom heb je mij nooit leuk gevonden?'
Troy stapt tot dichtbij de jongen en kijkt hem recht in de ogen. 'Leuk? Waar staat het opgeschreven dat ik je leuk moet vinden?'
'Nergens', zegt Cory.
'Nou dan', zegt Troy, 'Je krijgt toch iedere dag genoeg te eten? Je hebt kleren om aan te doen? Ik geef je alles, ik geef je je leven. Dat hebben je moeder en ik samen gedaan, and liking your black ass wasn't part of the bargain.'