Ik pakte mijn telefoon erbij, zoals dat gaat, en begon te googlen. Ik scrolde langs de regels van haar Wikipedia-pagina en met elke zin groeide mijn verbazing: Andreas Burnier was de eerste Nederlandse schrijver die met een volkomen vanzelfsprekendheid schreef over lesbisch zijn, ze leefde openlijk samen met een vrouw toen dat nog behoorlijk taboe was, ze schreef over transgendergevoelens en was een voorloper van de tweede feministische golf, ze was een progressieve essayist die tegelijkertijd abortus, euthanasie en genetische manipulatie bekritiseerde – oh, en ze was nog een tijdlang hoogleraar Criminologie. Stomverbaasd lag ik daar op de bank, met mijn smartphone in de hand. Ik moest haar gaan lezen.
Twee jaar geleden wist ik nog niet wie Andreas Burnier was. Ik lag op de bank een ander boek te lezen (Dagelijks werk van Renate Dorrestein, om precies te zijn, die verzameling nagelaten teksten en korte stukken) en ergens halverwege een verhaal over de tweede feministische golf en vrouwelijke schrijvers kwam die naam voorbij: Andreas Burnier.
Andreas Burnier schetst het dagelijks leven van mensen met een vanzelfsprekendheid die simpel lijkt, maar ergens broedt iets, onder de oppervlakte. Ik houd erg van deze scène, uit De verschrikkingen van het Noorden. Ella heeft net een vriendin in het ziekenhuis bezocht, en is een kroeg in gelopen voor een jonge jenever aan de bar. Ze zit nog nauwelijks, of er staat een jongeman naast haar. 'Het voorrecht van alleen zijn,' denkt Ella bij zichzelf, 'waar iedere idioot recht op heeft als 'ie maar een man is, geldt niet voor vrouwen.'
Willoos liet ik mij de gebruikelijke informatie door mijn buurman ontfutselen.
'Hoe oud ben je?'
'Negentien.'
'Hoe heet je?'
'Ella.'
'Waar woon je?'
'In Amsterdam.'
Wanneer Ella de jongen vertelt dat ze student is, begint hij smalend te lachen. Hij kan zich niet voorstellen dat zij studeert.
'Wat denk jij dan dat ik doe?'
'Nou, verpleegster misschien, of eh… sociaal werkster. Of gewoon op kantoor.
Maar studente… haha.'
'Ik ben toch heus student.'
Ik had nu drie borrels op en begon mij radeloos te voelen. Niets leek belangrijker dan mij nu voor deze jongen zichtbaar te kunnen maken zoals ik was. Student. Iemand met een einddiploma, studieverplichtingen, een academisch leven en een toekomst. Deze jongen was het gezond verstand, de doorsnee Nederlander, hij moest het begrijpen. Ik verachtte hem, met zijn mulo, zijn bankopleiding, zijn eenvoudige zekerheden (straks f800,- in de maand), zijn eeuwige gelijk (de zuinige schemerlamp, de televisie, het tafelkleed, geen nette vrouwen in de kroeg), tegelijk was ik jaloers op hem.
Het is inmiddels vijftig jaar later, en niemand kijkt meer verbaasd op als een meisje studeert, maar als vrouw in je eentje een jonge jenever drinken aan de bar, dat is er nog altijd niet bij. Hoe kortaf je ook antwoordt, je schudt de mannen niet zomaar van je af. Burnier beschrijft feilloos hoe je op zo'n vervelende jongen kunt neerkijken, en toch zo'n enorme behoefte hebt aan z'n goedkeuring. Het lijkt wel Men explain things to me (het essay van Rebecca Solnit, dat de aanzet was voor wat we inmiddels mansplaining noemen) uit 1967.
Wie nu Andreas Burnier leest, ziet wel meer van het heden erin terug. Veel dingen, waarvan ik dacht dat ze pas in de afgelopen vijf jaar zijn uitgevonden, en dan wel door heel hippe Amerikaanse schrijvers, deed zij al in de jaren 60, in Nederland. Het vermengen van fictie en autobiografie, van essay en roman, dat deed zij allemaal al in haar debuut uit 1965. In het ene hoofdstuk van Een tevreden lach vertelt de ik-persoon het verhaal, in het volgende lezen we het perspectief van Simone, en of die twee nu samenvallen of niet blijft een beetje een mysterie. Er zitten gekke metalagen in het boek, waarin ze steeds een andere weg inslaat. Op de eerste paar pagina's al schrijft ze:
Sommige ware gebeurtenissen zijn te vaak in pockets herhaald om nog echt te lijken. Simone werkte als assistente van een uitgever (f1,25 per uur, verder geen personeel) te Amsterdam, toen zij een brief kreeg van haar geliefde in Parijs.
Zo kun je ware verhalen niet meer beginnen. Je kunt het nog leven desnoods (o Marjolijne), maar het mag niet beschreven worden.
En dan staat er ook nog eens af en toe plompverloren een gedicht midden op de pagina. Een tevreden lach is een soort coming of age-roman voor twintigers. De jonge Simone raakt van de ene in de andere situatie verzeild: van Parijs naar Amsterdam, van echtgenoot naar vriendin, van universiteit naar Jordaanse kroeg, steeds maar weer op zoek naar wat ze nu eigenlijk wil met haar leven. Het lijkt Girls wel. Maar dan eenzaam, en literair.
Andreas Burnier was haar tijd zo ver vooruit. Ze schreef over lesbische relaties, ja, maar vooral over de vraag hoe je jezelf staande houdt in de wereld, hoe je jezelf een houding geeft als de klassieke houding van 'vrouw' niet bij je past. De personages in Het Jongensuur en Een tevreden lach verkleden zich als jongens om te gaan zwemmen, of naar het café te gaan. Ze zijn op zoek naar een vrijheid die ze alleen van mannen kennen.
Burnier wordt weleens een 'transgender avant la lettre' genoemd, maar ik denk dat dat te kort door de bocht is. Die term, en wat wij eronder verstaan, bestond niet in de jaren 60 en 70. Andreas noemde zich een man, werd vaak gezien als man, en voelde zich daar prettig bij. In haar twintiger en dertiger jaren wilde ze een man zijn, ging ze zelfs naar een dokter om de mogelijkheden te bespreken.
In een aflevering van radioprogramma Literama uit 1979 vraagt de interviewer haar: 'Maar u bent er wel op teruggekomen, op uw verlangen om een man te willen zijn?'
'Ja,' zegt Andreas. 'Mijn antwoord op deze vraag is altijd dat het ideaal is om in de eerste helft van je leven een man te zijn, want dan kun je 's avonds naar buiten zonder angst, en je kunt naar zee, als je dat leuk vindt, en in de tweede helft van je leven een vrouw, want vrouwen zijn gewoon interessantere mensen, als groep, in de tweede helft van hun leven, over het algemeen, vind ik.'
Andreas Burnier lezen is niet alleen meegesleept worden in mooie en grappige verhalen, het is ook de mens zien als een beweeglijk en veranderlijk wezen. Als er iemand zich verzette tegen statische hokjes, was het Andreas Burnier wel. Ze kon nog zo stellig zijn, en stapte regelmatig met een gestrekt been de polemiek in, maar een tijdje later liet ze simpelweg weten dat ze er weer anders over dacht. Die vrijheid werkt aanstekelijk.