We leven in een opgepoetste wereld, van vrolijkheid en schone schijn. Alles moet mooi en gelikt zijn. Mensen zijn merken geworden, die hun gedrag aanpassen op wat geliked wordt. Dat effect is versterkt door sociale media. Onderbouwde kritiek vergt meer van je, dus het is makkelijker om 'hallelujah' te roepen. Dat zie je ook sterk terug in de popmuziek van dit moment. Dat is altijd wel zo geweest, maar daarnaast hebben ook rauwe randjes bestaan. Die gaan er steeds meer vanaf.
Als je naar talentenjachten op televisie kijkt, klinken alle stemmen hetzelfde. Hét fenomeen van deze tijd, ofwel dé terreur van deze tijd, is autotune: software die zangpartijen zuiver trekt. Dat is begonnen met Cher in Believe, waar je dat vreemde overslaan-effect krijgt. Maar nu hoor je het overal. Dat is tekenend voor deze tijd, waarin alles clean moet klinken. En dat levert een wereld op waarin alles perfect is.
Wat we verliezen als we perfectie nastreven, is originaliteit, en het afwijkende. We komen niet meer in aanraking met andere ideeën die een andere ervaring geven. Het is spannender om naar een muzikant te luisteren die het nummer de andere kant op trekt, het misschien wel een beetje verkloot, of express lelijk maakt. Dat is veel verrassender.
John Frusciante maakte met Going Inside een anti-nummer voor deze smetteloze tijd. VPRO's Lollapalooza zocht Frusciante op, en maakte een documentaire over hem. Hij was toen net gestopt als gitarist van de Red Hot Chilli Peppers. Hij was heel jong toen hij bij de band kwam en stapte eruit, en heeft zich in een heroineverslaving gestort. De opnames zijn shockerend om te zien: hij is helemaal van de wereld, uitgemergeld, met grote ogen en tanden die uit zijn mond rotten. Hij zit in een vies, donker hok.