Om de zoveel tijd wordt er wat heen en weer gediscussieerd over de literaire canon, welke boeken die zou moeten bevatten en welke niet, wat scholieren zouden moeten lezen en hoeveel.
Vaak gebeurt dit in kranten, door mensen met een bevlogenheid voor literatuur maar vaak zonder al te veel oog voor hoe het er eigenlijk aan toe gaat op middelbare scholen — de verschillen in onderwijsniveaus om maar iets te noemen, of profielen, of de invulling van en ruimte voor het vak Nederlands.
Afgelopen week stond er een groot opiniestuk van schrijver Herman Stevens in het NRC Handelsblad. Met Simon Vestdijk als case-study van een vandaag de dag nagenoeg ongelezen schrijver, hief hij een treurzang aan over de teloorgaande kennis van onze literatuurgeschiedenis. Mensen, vooral jonge mensen, lezen hem niet meer, en dat is een schande. Hij ziet hierin een signaal dat 'onze literatuur geen geschiedenis meer heeft'. Mulisch en Wolkers, schrijft hij, is hetzelfde lot beschoren. Zijn voorstel is om op scholen een vaste literatuurlijst te maken met daarop Max Havelaar, De stille kracht, De koperen tuin, Oeroeg, Robinson, De aanslag en De donkere kamer van Damokles.
Dit soort betogen is denk ik de minst constructieve manier mogelijk om mensen, jonge mensen, aan het lezen te brengen of leraren te motiveren. Zonder veel kennis van zaken wat het onderwijs, jonge mensen, docenten, betreft, doet Stevens precies wat bij veel mensen een levenslange hekel aan romans veroorzaakt: hij maakt literatuur tot een verplicht lijstje in beton gegoten namen, zonder te laten zien wat er waardevol aan is, omdat hij ervan uitgaat dat ook die waarde een vaststaand gegeven is.
Tekst loopt door onder de afbeelding.