'Wij luisterden veel naar muziek en dat is muziek die nog steeds diep in mij zit: het Nederlands repertoire en Franse chansons. Mijn ouders waren dol op kleinkunst en cabaret. De radio stond veel aan. Ik kom uit een heel prettig, huiselijk gezin, met vlak na de oorlog nog een klein broertje erbij. Mijn ouders waren moderne mensen, er stonden lichte, moderne meubels in huis.'
Wildvreemden indiscreties ontlokken: dat maakt interviewen zo mooi, volgens journalist en oud-presentator Hanneke Groenteman. Ze houdt ervan mensen in het licht te zetten, en te laten bloeien. Dat deed ze in cultuurprogramma's als De Plantage en Sterren op het Doek. Ze presenteerde Zomergasten en B&W, en ze was jarenlang één van de presentatoren Met het Oog op Morgen. Ze werkte mee aan voorstellingen als De Vagina Monologen en WijkSafari. Haar succesboeken over leven, lijf en eten werden gebundeld tot Het Volle Leven. Recent bracht ze kinderboek De Battle uit. Aan de hand van muziek spreekt ze erover met Floortje Smit in het HUMAN-programma Brainwash Zomerradio (abonneer je via Apple, Spotify, of RSS-feed).
Werd er bij jullie thuis veel naar muziek geluisterd?
Was dat het huis waar jullie ook woonden voor de oorlog?
'Nee. Ik was tweeënhalf jaar oud toen mijn ouders en ik zijn ondergedoken. Mijn ouders ergens anders dan ik, dus ik heb ze een aantal jaar niet gezien. We hebben de oorlog overleefd en zijn herenigd. Toen zijn we naar een ander huis in de buurt in Amsterdam gegaan. Ons eerdere huis, daar woonden andere mensen in.'
Werd er op school veel gepraat over de oorlog?
'We zaten met 48 kinderen in een klas en het was een kwestie van goed opletten, leren. Er werd niet gesproken over wat ons net was overkomen. Ik had het naar mijn zin, maar het leek niet op de klassen waar mijn kleinkinderen nu in zitten, waar ze gezellig in een kring met elkaar bespreken wat ze het weekend hebben gedaan. Ik kwam in 1945 uit de onderduik, ik was zes jaar oud en moest meteen naar de lagere school. Er waren verscheidene kinderen die ondergedoken hadden gezeten, maar er werd nooit een woord over die voorbije jaren gesproken. Niet door de juf, niet onderling. Eigenaardig he? Dat was de tijd. Mijn ouders bespraken dat ook niet met me. Iedereen probeerde de draad weer op te pakken en wat van het leven te maken, ondanks alle verliezen die geleden waren, alle nare jaren die achter ons lagen. Je sprak niet met elkaar over de honger die je gehad had, over wie er niet meer was en hoe de onderduik was geweest.'
Voor Brainwash Zomerradio koos Groenteman het gedicht Ben Ali Libi van Willem Wilmink, gelezen door Joost Prinsen. 'Ik heb het op mijn afspeellijst in mijn telefoon staan en het raakt me zo ontzettend. Het gaat precies over hoe ik me voel over toen en nu. Wat me aangrijpt is de verbinding die Wilmink maakt tussen verleden en heden, en natuurlijk is er de emotie van Joost Prinsen. 'En altijd als ik een schreeuwer zie met een alternatief voor de democratie, denk ik: jouw paradijs, hoeveel ruimte is daar voor Ben Ali Libi, de goochelaar.' Die passage, daar gaat het mij om.'
'Je hoort nu zulke wrede en hardvochtige geluiden over mensen die hier naartoe zijn gekomen of ergens anders naartoe zijn gevlucht. Die hun uiterste best doen om een veilige plek te vinden voor zichzelf en hun kinderen. En natuurlijk zijn er problemen, natuurlijk komen er niet alleen maar heiligen hierheen. Maar als je dan mensen hoort die zeggen dat deze mensen hier niet thuishoren, die zich afvragen wat we hier met moslims moeten, dan denk ik: dat komt allemaal uit datzelfde voort, uit het idee dat er geen plaats is voor andere mensen. We kennen ze niet, we snappen ze niet, we moeten ze niet.'
Het gedicht brengt de gruwelen van de oorlog terug tot een persoon.
'Het gaat over een goochelaar, Michel Velleman. Hij woonde in dezelfde buurt als mijn ouders. Dezelfde buurt waar ik na de oorlog ook gewoond heb. Hij is in Sobibor vermoord. Dan denk ik: misschien heeft mijn oma hem nog wel gezien daar, want zij is daar ook vermoord. Misschien heeft zij hem nog goocheltrucs zien doen in het kamp. En dan die verbinding met het heden. De mentaliteit waardoor hij dood moest, waardoor mijn oma dood moest en al die anderen, die mentaliteit ruik in nu weer, de niet-medemenselijkheid, het egocentrisme.'
Je schrijft in Het Volle Leven dat je de oorlog wel besproken hebt met je ouders, tijdens een etentje.
'Dat is de vrijheid van de schrijver, dat heb ik helemaal bedacht. Ik had dat een keer moeten doen, als ik de moed had gehad. De tafel mooi moeten dekken en alles wat ik op mijn hart had en met de psychiater besprak, ook met mijn ouders en broertje moeten bespreken. Maar je doet zoveel niet met je ouders, dat achteraf hele goede ideeën lijken. Ik raad je aan, als je ouders nog leven, om ze een keer goed te interviewen over hun leven. Zo vaak denk ik: had ik maar meer gevraagd aan ze. Had ik ze maar het hemd van het lijf gevraagd, zoals ik dat ook in mijn werk doe. Hoe hebben jullie elkaar precies ontmoet? Hoe hebben jullie gemerkt dat de oorlog eraan kwam? Hoe hebben jullie mij laten onderduiken? Hoe hebben jullie na de oorlog de draad weer opgepakt? Ik zou een serie interviews kunnen maken. Niet omdat ze zo ontzettend interessant waren, mijn ouders. Maar voor mij waren ze dat wel.'
Je dook onder toen je tweeënhalf jaar oud was. Heb je herinneringen aan een thuis?
'Geen. Toen mijn ouders mij kwamen ophalen bij het laatste gezin waar ik ondergedoken zat, was ik vijf jaar oud. Ik had bedacht dat mijn moeder een bril had, mijn vader niet. Het bleek andersom te zijn. Ze kwamen me onaangekondigd halen, want een telefoon was er niet. Mijn vader en ik verschillen van opvatting van wat er toen precies gebeurd is. Hij zei dat ik meteen bij hem op schoot ging zitten, ik dat ik meteen ben weggelopen. Later hoorde ik van een van de broers uit het gezin waar ik ondergedoken zat dat ik me verstopt heb tussen de kassen in de tuin. Dat ze moeite hebben moeten doen om me terug te halen.'
Wat doet dat, als je telkens geen thuis hebt?
'In mijn eigen huis en met mijn familie voel ik me inmiddels wel thuis, maar dat heeft moeite gekost. Het gevoel een buitenstaander te zijn, is iets dat op mijn harde schijf staat. Pas nu ik aan het einde van mijn leven kom, begin ik een beetje at ease te komen met de dingen. Ik geloof dat de familie van mijn zoon het leuk vindt dat ik besta. Daar twijfelde ik aan. Ik twijfel altijd of mensen het wel leuk vinden dat ik er ben. Ik heb altijd het gevoel dat ze denken: wanneer gaat ze eens weg? Dat gevoel blijft.'
Je hebt in 2020 een brief ondertekend voor kinderen in het Griekse vluchtelingenkamp Moria. Daarin refereer je aan deze geschiedenis.
'Het waren allemaal oud-onderduikers die die brief hebben ondertekend. Bram de Swaan, Max Arian en anderen. Dat zit bij ons allemaal zo diep, de dankbaarheid, maar ook het intense gevoel van fatsoen dat toen is getoond. De kinderen van Moria zijn de verbeelding van ons onfatsoen. Als ik eraan denk, springen de tranen in mijn ogen. Dat er weer allemaal kinderen zijn die Europa niet in kunnen, die in kampen moeten blijven zitten. Dat de Nederlandse regering er met veel moeite 100 wilde opnemen, maar die moesten dan wel uitgeruild worden tegen anderen. Zoals we vandaag de dag, in al onze oneindige luxe en vrede, omgaan met de verweesde kinderen en mensen daar, is zo onfatsoenlijk.'