In Brainwash Talks van HUMAN buigen journalisten, schrijvers, wetenschappers, theatermakers en filosofen zich over de grote persoonlijke en maatschappelijke vragen van nu. Deze keer schrijver Stuart Jeffries over het postmodernisme.


De moderne wereld stierf om half vier 's middags, op 15 juli 1972. Op een specifieke plaats: in Saint Louis, Missouri. Dat was een moment dat door veel postmodernisten wordt genoemd: het moment waarop het Pruitt-Igoe wooncomplex gesloopt werd. Het werd opgeblazen. Het is te zien in talloze films, bijvoorbeeld in Koyaanisqatsi.

Volgens postmodern architectuurtheoreticus Charles Jencks was het de sloop die de wereld nodig had. We moesten de normen en waarden en de architectuur waar Pruitt-Igoe voor stond vernietigen. Het was namelijk een heel on-Amerikaans complex: het waren heel veel modernistische flats, gebouwd door een Japanse architect en geïnspireerd door de internationale beweging van Le Corbusier. De rooien zaten niet langer als een onzichtbaar spook onder je bed, maar werden midden in de Koude Oorlog het hart van Amerika binnengesmokkeld. Dat was onaanvaardbaar voor de Amerikaanse conservatieven. Dus werd het complex gesloopt en vervangen door stof.

In de postmoderne wereld zijn zaken als vriendelijkheid, waarheid en empathie voor ons verloren gegaan.

Het was een bevrijding, of werd gezien als een bevrijding, van de tirannie van de staat en de esthetiek van het functionalisme, het minimalistische en goedkope. Het postmodernisme was tegen dat alles en kwam op als een tegengif. Het postmodernisme was ook een cultureel fenomeen, dat mensen deed geloven dat ze vrij waren van staatscontrole en regels.

Dat kon je ook toepassen op bijvoorbeeld muziek en op hoe mensen functioneren in hun leven. Hét voorbeeld daarvan is Madonna, icoon van het postmodernisme. Zij speelt met haar identiteit, als persoon en als artiest. Ze is soms een queer icoon, terwijl ze hetero is. Soms is ze een feminist en op hetzelfde moment iemand die pronkt met zichzelf in video's op een softporno fantasy-manier.

Ze kan zich voordoen als vamp, moeder, femme fatale, ze speelt allerlei rollen. In het postmodernisme zijn er geen regels meer, je kunt doen wat je wilt. We kunnen onze rol en identiteit afwerpen en iets anders worden dan hoe we geboren zijn. Identiteiten zijn, zoals Madonna met veel succes liet zien, te vermarkten.

Stuart Jeffries in Brainwash Talks

In het postmodernisme, is het idee, houden we niet langer vast aan een modernistisch handboek en aan de socialistische ideeën die verborgen lagen in het modernisme. Dat waren ideeën waar Amerikanen vlak na de Tweede Wereldoorlog nog echt achter stonden. Want hun veteranen hadden te lijden gehad in de oorlog en konden geen huizen kopen. Sociale woningbouw leek voor een stad als Saint Louis dan ook een goed idee, waarmee de overheid voor de kwetsbaren zorgde.

Tegelijk met het postmodernisme trad in de jaren 70 het neoliberalisme op de voorgrond. Een van de uitgangspunten binnen het neoliberalisme is dat de staat geen rol heeft in het beschermen van kwetsbaren. Het enige dat de staat doet is ze overeind houden, maar ze geen gunst bewijzen. Kwetsbaren moeten, zo werd de opvatting, met eigen middelen uit de armoede zien te komen.

Het neoliberalisme lijkt een bevrijdingstheologie te zijn en klinkt prachtig, als je in de neoliberale mentaliteit gelooft. Maar het is ook de bedrieglijke basis van de Amerikaanse droom. Het betekent dat mensen hun identiteit en elk gevoel van solidariteit met anderen verliezen. Mensen worden gereduceerd tot een economische eenheid, voelen zich niet solidair met anderen en zijn ook niet meer betrokken bij sociale projecten. Je ziet dat terug bij verkiezingen.

Het postmodernisme is een heel ruim en betwist gebied, dus is het goed om wat definities te bespreken. De klassieke definitie van postmodernisme werd door de Franse filosoof Jean-François Lyotard gegeven in zijn boek The Postmodern Condition uit 1979. Daarin stelde hij dat postmodernisme, en ik citeer, 'ongeloof in meta-narratieven' betekent. Ik denk dat hij bedoelt dat we niet langer in de ideeën van menselijke vooruitgang kunnen geloven die aan de basis lagen van het modernisme. Het idee dat we in flats, een soort woonmachines, wonen, bijvoorbeeld, of dat we ideeën koesteren over een gemeenschappelijk leven, zoals ze deden in Karl-Marx-Hof in socialistisch Wenen.

We kunnen alleen nog geloven in onszelf en in het economische systeem waarmee we moeten samenwerken. Dat is de basis voor het neoliberalisme. Lyotard stelt dat we af moeten van marxistische ideeën, van hegeliaanse ideeën. We moeten af van het idee van vooruitgang in de richting van een ideaal.

Een andere definitie van postmodernisme is dat het gebazel is waar we overheen moeten komen. De Amerikaanse filosoof Daniel Dennett zag postmodernisme als een systeem van 'gedachten', waarin geen waarheid bestaat, geen respect voor wetenschap. Er is geen objectiviteit, er is slechts een gevecht op de markt van ideeën. Een van de ideeën waar mensen om kunnen strijden, is de waarheid. Hij vindt dat een vreselijk idee. Ik ook, want dan krijg je de post-truth samenleving, die Trumps presidentschap heeft gemaakt tot wat het was.

De derde definitie van postmodernisme die ik noem is echt schitterend. Hij is van Catharine MacKinnon, een Amerikaanse feminist. Zij zei: postmodernisme is een elitaire academische theorie en heeft niets te maken met echte vrouwenstrijd tegen echte patriarchale onderdrukking. Die hebben er helemaal niets aan. Dat vond ik opmerkelijk, want daarmee doet ze een aanval op leidend postmodern theoreticus Judith Butler.

Butler spreekt zich in haar boek Gender Trouble: Feminism and the Subversion of Identity uit voor het parodiëren van patriarchale normen en waarden en voor genderfluïditeit, die we terugzien bij veel postmoderne artiesten. Denk aan Madonna, David Bowie, of Cindy Sherman. Butler lift in zekere zin mee op die ideeën van performance, van niet-essentiële identiteit. Het idee dat gender kan fluïde zijn, dat man vrouw kan zijn en dergelijke.

MacKinnon zegt: Dat kan niet, er is een echte strijd gaande voor vrouwenrechten. Dat spelen met of die carnavaleske houding ten opzichte van gender is hopeloos als je het hebt over vrouwenrechten, abortus, veiligheid en dergelijke thema's.

De vierde definitie is er een die me echt aanstaat. David Harvey, een Brits cultuurhistoricus en marxistisch geograaf, stelt dat het kapitalisme in de vroege jaren 70 wanhopig de crisis wilde overwinnen. Om dat te realiseren, profiteerde het van een systeem van individueel consumentisme en de massaproductie van cultuur.

Die massaproductie is echt opvallend, kijk maar hoeveel kunst er geproduceerd is in de laatste veertig jaar. Het groeit exponentieel. Een van de redenen daarvoor is dat kunst verzamelen waardevol is geworden: postmoderne kunst is heel lucratief en de kunstmarkt goed om in te investeren. Zo kun je de link begrijpen tussen neoliberale ideeën en postmodernisme. Zo kun je veel postmoderne cultuur begrijpen.

Waarom is Jeff Koons bijvoorbeeld de rijkste kunstenaar ter wereld? Omdat zijn opblaasbare cartoon-konijnen zo mooi zijn? Omdat ze lijken op Bugs Bunny? Omdat het gladde oppervlak aan een astronautenpak doet denken? Wie weet. Wat goed is om te weten, is dat zijn kunst een haast fysieke speculatieve bubbel is. Het is een satire op zichzelf, terwijl het gigantisch veel geld oplevert.

Of neem Pulp Fiction, de film van Quentin Tarantino. Een fantastische film waarin iedereen in een staat van consumptie verkeert. Iedereen koopt iets en niemand uit woede over de vreselijke dingen die er gebeuren. Er is een scène waarin Vincent en Jules drie mannen doodschieten. Daarna zitten ze in de auto en hebben ze het niet over de immoraliteit van hun daad, maar over hoe verschillend hamburgers worden bereid in Europa en in de VS. Over hoe smerig het is dat ze in Nederland mayonaise op de patat doen.

Het morele kompas is in de film dus een rekbaar begrip. Dat sluit aan bij een van de grote ideeën van het postmodernisme, namelijk moreel relativisme. Het idee dat elk moreel systeem goed is. Het gaat ook om ironie, een ironische afstand van wat je echt voelt.

Het postmodernisme is nog steeds bij ons, denk ik. Het tast ons nog steeds aan. Veel mensen zien dat anders. Zij stellen dat het postmodernisme stierf op een specifiek moment: om 08.46 uur op 11 september 2001. Toen vloog het eerste vliegtuig de Twin Towers in. Toen dat gebeurde, werden wij, in het Westen, gekatapulteerd uit onze postmoderne zelfgenoegzaamheid, uit onze ironische systemen. We kwamen in een situatie die leek op wat we herkenden van vroeger: serieus, vertrouwend op wetenschap, op waarheid, rechtvaardigheid en dergelijke.

Maar dat is niet zo. De grootste postmodernistische filosoof, Jean Baudrillard, meende dat postmoderniteit vooral te maken heeft met het scheppen en bewonen van virtuele werelden. Als het postmodernisme inderdaad stierf bij de aanslag op de Twin Towers, dan was het dus geen digitaal fenomeen. Want pas in het nieuwe millennium zijn we in een digitale wereld gaan leven. Toen de sociale media opkwamen, toen Second Life, TikTok, Twitter en Facebook plekken werden die een alternatief waren voor de echte wereld.

Ik denk dat de postmoderniteit nog niet gestorven is. Het is hoe we de wereld zien. We zien onszelf niet als burgers, maar als consumenten. Niet in de zin van shoppen, maar van de politiek. We kunnen ons niet eens een voorstelling maken van politiek als iets wat we samen doen en dat niet gaat om de bevrediging van behoeften. Zaken als vriendelijkheid, waarheid en empathie zijn voor ons verloren gegaan. Die moeten we ons echt weer eigen maken als we de postmoderne conditie waarin we leven willen ontstijgen.