In het postmodernisme, is het idee, houden we niet langer vast aan een modernistisch handboek en aan de socialistische ideeën die verborgen lagen in het modernisme. Dat waren ideeën waar Amerikanen vlak na de Tweede Wereldoorlog nog echt achter stonden. Want hun veteranen hadden te lijden gehad in de oorlog en konden geen huizen kopen. Sociale woningbouw leek voor een stad als Saint Louis dan ook een goed idee, waarmee de overheid voor de kwetsbaren zorgde.
Tegelijk met het postmodernisme trad in de jaren 70 het neoliberalisme op de voorgrond. Een van de uitgangspunten binnen het neoliberalisme is dat de staat geen rol heeft in het beschermen van kwetsbaren. Het enige dat de staat doet is ze overeind houden, maar ze geen gunst bewijzen. Kwetsbaren moeten, zo werd de opvatting, met eigen middelen uit de armoede zien te komen.
Het neoliberalisme lijkt een bevrijdingstheologie te zijn en klinkt prachtig, als je in de neoliberale mentaliteit gelooft. Maar het is ook de bedrieglijke basis van de Amerikaanse droom. Het betekent dat mensen hun identiteit en elk gevoel van solidariteit met anderen verliezen. Mensen worden gereduceerd tot een economische eenheid, voelen zich niet solidair met anderen en zijn ook niet meer betrokken bij sociale projecten. Je ziet dat terug bij verkiezingen.
Het postmodernisme is een heel ruim en betwist gebied, dus is het goed om wat definities te bespreken. De klassieke definitie van postmodernisme werd door de Franse filosoof Jean-François Lyotard gegeven in zijn boek The Postmodern Condition uit 1979. Daarin stelde hij dat postmodernisme, en ik citeer, 'ongeloof in meta-narratieven' betekent. Ik denk dat hij bedoelt dat we niet langer in de ideeën van menselijke vooruitgang kunnen geloven die aan de basis lagen van het modernisme. Het idee dat we in flats, een soort woonmachines, wonen, bijvoorbeeld, of dat we ideeën koesteren over een gemeenschappelijk leven, zoals ze deden in Karl-Marx-Hof in socialistisch Wenen.
We kunnen alleen nog geloven in onszelf en in het economische systeem waarmee we moeten samenwerken. Dat is de basis voor het neoliberalisme. Lyotard stelt dat we af moeten van marxistische ideeën, van hegeliaanse ideeën. We moeten af van het idee van vooruitgang in de richting van een ideaal.
Een andere definitie van postmodernisme is dat het gebazel is waar we overheen moeten komen. De Amerikaanse filosoof Daniel Dennett zag postmodernisme als een systeem van 'gedachten', waarin geen waarheid bestaat, geen respect voor wetenschap. Er is geen objectiviteit, er is slechts een gevecht op de markt van ideeën. Een van de ideeën waar mensen om kunnen strijden, is de waarheid. Hij vindt dat een vreselijk idee. Ik ook, want dan krijg je de post-truth samenleving, die Trumps presidentschap heeft gemaakt tot wat het was.
De derde definitie van postmodernisme die ik noem is echt schitterend. Hij is van Catharine MacKinnon, een Amerikaanse feminist. Zij zei: postmodernisme is een elitaire academische theorie en heeft niets te maken met echte vrouwenstrijd tegen echte patriarchale onderdrukking. Die hebben er helemaal niets aan. Dat vond ik opmerkelijk, want daarmee doet ze een aanval op leidend postmodern theoreticus Judith Butler.
Butler spreekt zich in haar boek Gender Trouble: Feminism and the Subversion of Identity uit voor het parodiëren van patriarchale normen en waarden en voor genderfluïditeit, die we terugzien bij veel postmoderne artiesten. Denk aan Madonna, David Bowie, of Cindy Sherman. Butler lift in zekere zin mee op die ideeën van performance, van niet-essentiële identiteit. Het idee dat gender kan fluïde zijn, dat man vrouw kan zijn en dergelijke.
MacKinnon zegt: Dat kan niet, er is een echte strijd gaande voor vrouwenrechten. Dat spelen met of die carnavaleske houding ten opzichte van gender is hopeloos als je het hebt over vrouwenrechten, abortus, veiligheid en dergelijke thema's.
De vierde definitie is er een die me echt aanstaat. David Harvey, een Brits cultuurhistoricus en marxistisch geograaf, stelt dat het kapitalisme in de vroege jaren 70 wanhopig de crisis wilde overwinnen. Om dat te realiseren, profiteerde het van een systeem van individueel consumentisme en de massaproductie van cultuur.
Die massaproductie is echt opvallend, kijk maar hoeveel kunst er geproduceerd is in de laatste veertig jaar. Het groeit exponentieel. Een van de redenen daarvoor is dat kunst verzamelen waardevol is geworden: postmoderne kunst is heel lucratief en de kunstmarkt goed om in te investeren. Zo kun je de link begrijpen tussen neoliberale ideeën en postmodernisme. Zo kun je veel postmoderne cultuur begrijpen.
Waarom is Jeff Koons bijvoorbeeld de rijkste kunstenaar ter wereld? Omdat zijn opblaasbare cartoon-konijnen zo mooi zijn? Omdat ze lijken op Bugs Bunny? Omdat het gladde oppervlak aan een astronautenpak doet denken? Wie weet. Wat goed is om te weten, is dat zijn kunst een haast fysieke speculatieve bubbel is. Het is een satire op zichzelf, terwijl het gigantisch veel geld oplevert.