Uit empirisch onderzoek blijkt ook dat de meeste eigenaars van woningen helemaal geen subsidies of fiscale voordelen nodig hebben om de woning te renoveren. De meeste renovaties worden opgestart omwille van functionele overwegingen en de energetische verbeteringen zijn een neveneffect van algemene verbeterwerken. Toch pikken de hogere inkomens allerhande subsidies en fiscale voordelen graag mee (wat zou jij doen?). Dit free rider effect wordt dikwijls geschat op meer dan 50% van de totale uitgekeerde subsidies voor renovatiewerkzaamheden, wat wijst op een grote verspilling van schaarse publieke middelen.
De lagere inkomens zijn zelden eigenaar van een woning. Wanneer de laagste inkomens toch een woning verwerven via bijvoorbeeld een erfenis, beschikken ze in de praktijk niet over voldoende middelen om een renovatie te kunnen opstarten zodat ze ook niet kunnen genieten van de bestaande subsidies en fiscale voordelen voor wie wel kan renoveren.
Hierdoor dreigt een energietransitie met twee snelheden te ontstaan; één groep kan en zal investeren, terwijl de groep van de lagere inkomens dit alles ziet passeren maar niet kan reageren. Zo ontstaat een duaal landschap, waarbij hogere inkomens superefficiënt wonen met amper verbruikskosten, terwijl de lagere inkomens op een inefficiënte manier afhankelijk blijven van restanten van het fossiele systeem. Dit is geen wervend vooruitzicht. De energietransitie moet een inclusief project worden. Het klimaatbeleid moet snel duidelijke keuzes maken om deze inclusiviteit te kunnen garanderen voor de lagere inkomens.
Wat betreft huisvesting is een sterke ondersteuning van de renovatiedynamiek op de private en sociale huurmarkten een absolute prioriteit. Hiertoe zijn grote publieke investeringen noodzakelijk. Dit heeft een prijs, maar betere woningen zorgen ook voor een betere levenskwaliteit, een betere gezondheid, minder stress en een betere beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. We moeten het rendement van zogenaamde klimaatmaatregelen niet alleen afwegen in termen van CO2-reducties.
Het beleid op basis van incentives zorgt tevens voor een toenemende privatisering van de energie-infrastructuur. Wanneer burgers investeren in zonnepanelen, een thuisbatterij of private oplaadtechnologie voor elektrische wagens, maken ze minder gebruik van de collectieve energie-infrastructuur die historisch is opgebouwd omwille van overduidelijke kostenvoordelen. Kiezen voor zonnepanelen op het eigen dak gekoppeld aan een thuisbatterij die maar een beperkt aantal maanden jaren echt intensief gebruikt kan worden, is kiezen voor zeer dure technologische opties die vandaag alleen overwogen worden omwille van bestaande subsidies en fiscale voordelen. De hogere inkomens investeren in private energietechnologieën en maken minder gebruik van de collectieve infrastructuur. Maar de collectieve energie-infrastructuur blijft essentieel en moet de globale energietransitie juist ondersteunen.
Voorts hebben we enkele historische voorbeelden waarbij het inruilen van collectieve technologieën voor private alternatieven tot onverwachte problemen op lange termijn heeft geleid. Honderd jaar terug was het spoorwegennet in landen zoals Frankrijk en België veel dichter dan vandaag het geval is. Vooral na 1950 zijn de lokale buurtspoorwegen in Frankrijk en België versneld afgebouwd. De auto begon aan een onstuitbare opmars, sterk ondersteund door overheden, die zwaar investeerden in meer en betere wegen en de steden herinrichtten op maat van de auto. Hierdoor daalde de bezetting van de lokale buurtspoorwegen en de ene lijn na de andere werd gesloten. Enkele decennia later hebben we vooral veel treinverbindingen tussen de grote steden. In heel wat landelijke regio's in Frankrijk zijn er geen spoorwegen meer. Iedereen is aangewezen op de eigen auto. En dan besliste de regering Macron enkele jaren terug ook nog om de accijnzen op brandstoffen te verhogen, als incentive om de Fransen te doen uitwijken naar alternatieven voor de auto die er niet meer zijn. De beweging van de gele hesjes is deels een gevolg van de afbouw van de collectieve infrastructuur.
Het hart van de collectieve infrastructuur vinden we vandaag in onze steden. De transformatie van onze steden – waar de meerderheid van de bevolking woont, leeft en werkt – is enorm belangrijk om de energietransitie te doen slagen. Het succes van de transitie hangt af van de toekomstige ontwikkeling van de openbare ruimte en publieke infrastructuur in en rond onze steden. Niemand denkt eraan om de ontwikkeling van onze steden over te laten aan de marktkrachten. Nee, we verwachten dat het beleid duidelijke keuzes maakt, hierover communiceert om een ruim draagvlak te creëren en consequent investeert en reguleert. Centraal hierbij staan de publieke investeringen in de collectieve infrastructuur. Daarnaast is er zeker ruimte voor financiële incentives om private investeringen uit te lokken, maar het ruimere plaatje wordt geschetst door het beleid en niet door de markt.
Wie hieraan twijfelt, moet goed beseffen dat marktwerking tot op heden nog nooit een oplossing heeft geboden voor ongelijkheid of armoede. In heel wat sectoren moet de balans tussen publieke investeringen, directe regulering en financiële prikkels in het klimaat- en energiebeleid grondig herbekeken worden. Op zich mag de burger zeker iets verdienen aan bepaalde klimaatinvesteringen, maar de energietransitie is een maatschappelijk transformatieproject en dit vraagt vooral grote publieke investeringen. Onze klimaattoekomst is meer dan een beleggingsproduct.