Als ik voor een groep moet spreken, voel ik dat in mijn lichaam: mijn ademhaling en hartslag versnellen en ik begin te trillen als reactie op stresshormonen zoals cortisol en epinefrine. Zo reageer ik als ik het gevoel heb dat ik bedreigd word. Maar het vreemde is: als jij mijn hartslag hoort, reageer jij ook. Als jij een hart hoort dat snel klopt, of iets wat zo klinkt, zoals een popliedje, dan werkt dat opwekkend. Als je een langzame hartslag hoort, dan werkt dat kalmerend.
Dat komt doordat we sociale dieren zijn. We vinden het belangrijk wat anderen van ons vinden. Je kunt jezelf in je eentje niet voor schut zetten, dat vereist een publiek. Maar we worden ook gerustgesteld door elkaars aanwezigheid. Waarom is dat belangrijk? Omdat we in een samenleving leven die ons vertelt dat het niet belangrijk is. Een samenleving die ons vertelt dat we in essentie niet echt dieren zijn. Maar dat zijn we wel.
Dat we dieren zijn, beïnvloedt ons op cruciale manieren en is de basis van ons zijn. Bedenk dat we hiërarchische, in groepen levende primaten zijn. We hebben samengeleefd en overleefd. Veel dingen die we bedreigend vinden, komen hieruit voort. We willen niet in het openbaar vernederd worden en we houden niet van alleen zijn.
Een groep heeft niet alleen voordelen. Een groep zorgt ook voor concurrentie en ziektekiemen verspreiden zich makkelijker. Dat maken we nu mee. We houden niet van ziektekiemen en alles wat ziektekiemen mee kan dragen: ratten, vleermuizen, kakkerlakken, vuil, vreemdelingen. Als iemand op ons hoest of de wc niet doortrekt, reageren we daar sterk op. Die reactie heeft een naam: walging.
We zijn bang voor wat ziektekiemen kunnen veroorzaken: de dood. Als we in de toekomst kijken, weten we dat we er op een dag niet meer zijn. Alle dieren willen voortbestaan, maar de mens is in staat om over de dood na te denken. Dat maakt van ons een uitzonderlijk angstig dier. Die angsten helpen ons te begrijpen hoe we een dier zijn geworden, dat denkt dat het geen dier is.