In Brainwash Talks van HUMAN buigen journalisten, schrijvers, wetenschappers, theatermakers en filosofen zich over de grote persoonlijke en maatschappelijke vragen van nu. Deze keer onderzoeker Arief Hühn over hoe we computers steeds naadlozer aansluiten op onze beleving.


Laten we teruggaan naar een belangrijk moment in de computergeschiedenis. Het is 1979, en de CEO van Apple, Steve Jobs, kreeg vanwege een belangrijke business deal een exclusieve rondleiding in het legendarische research and development center Xerox Parc: het bedrijf van de kopieerapparaten. Tijdens deze rondleiding kreeg hij allerlei innovaties te zien die aan de basis liggen van onze huidige digitale infrastructuur. Maar het kon Steve Jobs allemaal niet boeien, want hij was al volledig gegrepen door iets anders: de demo van de graphical user interface (GUI), oftwel de grafische gebruikersinterface. In plaats van de computer te moeten bedienen via commando's op een toetsenbord, kon de gebruiker opeens de computer besturen via een muis met een virtueel bureaublad, met mappen, een prullenbak, mappen en tabbladen. Jobs omschreef de ervaring 'alsof er een sluier voor mijn ogen werd opgeheven. Plotseling zag ik hoe de toekomst van de computer eruit zou komen te zien'. Hij snapte dan ook niet waarom Xerox de technologie nog niet had vercommercialiseerd. 'Jullie zitten op een goudmijn!' Hij had gelijk, het prototype heeft uiteindelijk de basis gelegd voor de desktopcomputer zoals we hem vandaag nog kennen.

Wat zag Steve Jobs nou precies waar de bazen van Xerox enkel een leuk hobbyproject zagen? Sterker nog, wat zag hij wat de meeste van ons intussen niet meer zien?

Jobs keek naar de computer als 'een fiets voor de geest', die ons in staat stelde om sneller en beter te denken. Waar echter veel engineers nog bezig waren met de prestaties van deze spreekwoordelijke fiets (hoe snel kan 'ie, wat voor remmen zitten erop?), was Jobs impliciet bezig met de vraag hoe we die geest eerst maar op die fiets zetten. Hoe geven we de handvatten vorm, en waar plaatsen we de pedalen en de fietsbel? Wat wordt de fysieke en mentale ergonomie van deze fiets? Oftewel, hoe slaan we de brug tussen mens en machine? Hoe zorgen we ervoor dat deze twee goed met elkaar kunnen interacteren?

De demonstratie van de grafische gebruikersinterface liet zien hoe een computer middels een muis, toetsenbord en een beeldscherm via het bureaublad als metafoor konden communiceren met mensen die geen verstand hadden van computertaal. Het was ook kort daarna dat de discipline mens-computer-interactie ontstond, waarbij precies deze vraag beantwoord werd.

Veertig jaar later zien we dat het beantwoorden van de vraag hoe je computers op mensen aansluit, niet is gebleven bij grafische gebruikersinterfaces. Intussen hebben we smartphones met touch screen interfaces, smart watches met harstlagmeter, draadloze oortjes, slimme speakers met spraakassistenten, virtual-realityhelmen, en augmented-realityglazen. Hoe heeft de gebruikersinterface zich precies ontwikkeld en wat zijn hiervan de maatschappelijke consequenties? En zegt dit alles ons ook waar dit naartoe leidt?

Onderzoeker Arief Hühn in Brainwash Talks,

Allereerst zien we dat de metaforen, of beter gezegd de taal, waar de interface gebruik van maakt, met de tijd is veranderd. Waar de eerste computers werden bediend met schakelborden en computercode, zijn we overgegaan op steeds intuïtievere en natuurlijkere interactievormen, zoals gebaren, spraak of ruimtelijke interactie. Deze vooruitgang in gebruiksvriendelijkheid heeft ervoor gezorgd dat de computer een democratiseringsslag heeft kunnen doormaken. Waar de computer aanvankelijk enkel toegankelijk was voor geleerden, kan nu zelfs een tweejarige, of iemand die er niet mee is opgegroeid een computer bedienen. Opeens moesten de computernerds de digitale wereld delen met de rest van de samenleving. We hebben gezien dat met de intrede van de rest van de samenleving ook allerlei sociale problemen zijn ontstaan.

Daarbij komt dat iedere metafoor aanspraak maakt op een andere set zintuigen. Zo waren computers oorspronkelijk tekstgeoriënteerd, en hebben we langzaam een overgang gezien naar beeld. Als gevolg daarvan hebben we nu een sterk oculaire cultuur zien ontstaan, waarbij het beeld vooral lijkt te regeren. Denk aan onze meme-cultuur, of het succes van Tiktok en Instagram. Zo vragen we ons nu ook af of het politieke debat meer door de emotie van het beeld bepaald wordt, dan de substantie.

Naast natuurlijkheid hebben interfaces ook de neiging om steeds onzichtbaarder te worden. Terwijl je naar deze video zit te kijken, zou je bijna vergeten dat je eigenlijk zit aangesloten op een gigantisch systeem van zendmasten, zeekabels, cloudcomputers en processoren. Denk even terug aan hoe in het verleden de verknoopte draadjes je bewust maakten van de technologie en hoe je draadloze oortjes je bijna het gevoel geven direct je hersenen binnen te komen. We zien dat steeds meer van die achterkant van de interface uit het zicht verdwijnt, of het nu gaat om het dunner worden van je telefoon, of de overstap naar draadloos. Enerzijds helpt dit ons in het hebben van een frictieloze ervaring, tegelijkertijd creëert dit ook een gevoel van argwaan. Hoe ziet die achterkant er eigenlijk uit? Wie zit er aan die achterkant? Hoe ziet zijn of haar interface er eigenlijk uit? Hoe graag zouden we juist niet willen zien hoe de hele achterkant van Facebook nu echt in elkaar steekt. Sterker nog, hoe graag zouden we niet de interface van Mark Zuckerberg willen zien om daarmee iets bloot te leggen van zijn daadwerkelijke intenties. Beter gezegd, de drang naar transparantie van het medium leidt tot intransparantie van intenties.

Deze natuurlijke interactievormen hebben er ook voor gezorgd dat we computers steeds meer betrekken bij intieme praktijken. Of het nu gaat om waar we ons bevinden, het meten van onze sportprestaties of aandoeningen, of het bevredigen van onze lusten. Daarbij komt dat de natuurlijke interactievorm ook gebruik maakt van allerlei sensoren die data aan ons onttrekken. Het is dus ook niet toevallig dat met de komst van de smartphone het privacydebat ontzettend is toegenomen.

De drang naar natuurlijkheid lijkt de interface ook te dwingen om zich menselijk te gedragen. Iedereen kent nog de Clippy, de helpende paperclip van Word, die meer tot irritatie leidde dan tot vermaak. Intussen hebben we spraakgestuurde assistenten die inmiddels zo natuurlijk zijn, dat designers al nadenken of de commanderende wijze waarop deze assistenten aangesproken worden, nette omgangsvormen in de samenleving eroderen.

Denk aan de goddelijke krachten die zo'n interface je zou geven: alomtegenwoordigheid, almacht, en alwetendheid. We weten dat dat keerzijdes heeft.

Virtual reality laat zien dat de behoefte aan zo natuurlijk mogelijke interactie er uiteindelijk toe leidt dat we de realiteit zelf als metafoor gaan gebruiken. Hierbij dompelen we het liefst zoveel mogelijk van de zintuigen onder die gezamenlijk een virtuele werkelijkheid voorschotelen aan de gebruiker. Inmiddels kunnen zelfs onze tastzintuigen geprikkeld worden door haptische pakken die ons virtuele kogelinslagen laten voelen, of het mogelijk maken om iemand aan te raken aan de andere kant van de wereld. Net zoals de opkomst van de oculaire cultuur, kunnen we ons afvragen hoe deze onderdompeling onze emotionele beleving gaat beïnvloeden. Tegelijkertijd kunnen we ons ook afvragen in hoeverre de abstracte interfaces van social media niet juist apathie in de hand werken. Misschien denk je wel een tweede keer na bij het uitzenden van een tweet, als je het miljoenenpubliek als een arena om je heen ziet. Zo heeft een beroemde regisseur VR al gebruikt om de misstanden te laten zien bij de behandeling van Mexicaanse migranten bij de Amerikaanse grens.

De brandende vraag is of er zoiets bestaat als de ultieme interface: met een maximale natuurlijkheid, onzichtbaarheid, intimiteit en immersie. Oftewel, is het mogelijk dat we een interface kunnen bedenken die de volledige bandbreedte benut van ons eigen bewustzijn? Waarbij de metafoor de vorm van onze binnenwereld aanneemt, oftewel, waarbij we interfaces kunnen aansturen met onze gedachten. Het antwoord van iedere science fiction nerd zal de brein-computerinterface zijn: de matrix. Het enge is dat deze technologie al geen science fiction meer is, en inmiddels toegepast wordt binnen het leger en medisch onderzoek. Elon Musk en Facebook zijn zelfs al bezig om dergelijke interfaces te ontwikkelen.

Denk aan de goddelijke krachten die zo'n interface je zou geven: alomtegenwoordigheid, almacht en alwetendheid. Tegelijkertijd hebben voorgaande interfaces ons ook al ingefluisterd wat de mogelijke keerzijde is van zo'n interface zal zijn. Het is niet alleen een manier om onze wil aan de wereld op te leggen; via dezelfde interface kan ook de wil aan ons opgelegd worden, met alle gevolgen van dien voor de vrijheid van gedachten, privacy en gevoel van autonomie.

We kunnen ons daarnaast nauwelijks voorstellen hoe een dergelijke interface ons gedrag zal veranderen. Zo is onlangs uit een onderzoek van Carnegie Mellon University gebleken dat brein-computerinterfaces beter werken bij mensen die aan mindfulness doen. Kunnen we hiermee veronderstellen dat generaties die met deze interfaces zullen opgroeien, beter zijn in introspectie en een betere geestelijke behendigheid zullen ontwikkelen? Net zoals jongeren van nu een betere oog-hand coördinatie hebben dan ouderen, door al het gamen en texten? Wordt mindfulness daarmee de typecursus van de toekomst?

Het lijkt erop dat dit niet een kwestie is van of het gaat gebeuren, maar van wanneer. Het is daarmee niet technologisch determinisme dat ons naar dit eindstation toedrijft, het is een diep menselijke drang om te sublimeren in het goddelijke. Was dit de toekomst van de computer die Jobs zag?