De vraag is dan dus: moeten we wel iets doen? Is er nog wel iets te doen? In Verloren Land beschrijf ik de zeven stappen van democratie naar dictatuur, de zeven wereldwijde patronen van opkomend fascisme. Ik schreef: 'Geen enkele democratie is immuun voor de golf van fascisme.' Ik riep op tot wereldwijde actie. Ik reisde zo'n twee keer de wereld rond om over het boek te praten. Elke keer als mijn publiek ervan overtuigd was dat hun land zich in dezelfde fase bevond hoorde ik dezelfde vraag: waar vinden we hoop?
Ik hoorde die vraag in elke taal. Ik begon te denken: stel nou dat er geen hoop is, wat zou jij dan morgen anders doen? Of: als er wel hoop is, wat zou jij dan morgen anders doen? Ik dacht dat de vraag, en trouwens ook het antwoord, er niet toe deden. 'Het maakt niet uit wat ik zeg.' Het is als de vraag: ben ik een pessimist of ben ik een optimist? De geschiedenis trekt zich niks aan van wat wij thuis voelen maar van de actie die wij samen buiten de deur ondernemen.
Maar toen ik het allemaal overdacht, vond ik mijn reactie aan de arrogante kant. Ik begon te denken: wat vragen ze precies met hun vragen over hoop? Voor mij lag voor de hand wat je moet doen: samen in actie komen. Maar de mensen voelden klaarblijkelijk geen reden om in actie komen. Ik vroeg me af wat de reden daarvoor was. Ik dacht dat het moest komen door het verlies aan vertrouwen in de mensheid. Het totale verlies aan vertrouwen in de mensheid is de morele broedplaats voor fascisme. Fascisme vindt individuen zwak en nutteloos tenzij ze opgaan in een massa die handelt voor een hoger ideaal. Als antifascisten moeten we mensen anders definiëren. Die definitie moet standhouden als we het slechtste van de mensheid zien. En hij moet zo sterk zijn dat hij de hogere idealen voor onze soort omvat. Om vertrouwen te hebben in mensen, heb ik een definitie nodig, dacht ik.
Mensen zijn wezens die er alles aan zullen doen om te overleven en die inherent schoonheid willen creëren. Dat zit in de mens ingebakken. Mensen overleven door schoonheid te creëren. Als dat ons morele standpunt is, dan moeten onze politieke keuzes daarmee correleren. En dus is punt 1: we mogen niet cynisch zijn. Want schoonheid is het tegenovergestelde van cynisme. Cynisme heeft onze reden om in actie te komen aangevreten. Dat komt vooral door ons gebruik van social media en door de communicatiebubbel waarin de winstmakers ons de uitwassen van de mensheid laten zien. Als je op de social media kijkt, zie je alleen het extreme, alleen de woede en de haat. De social media zijn een plek waarin het goede haast onzichtbaar is.
Word dus niet cynisch door social media te volgen, want ze vreten je reden aan om in actie te komen. Ik geloof in de mensheid en in de menselijke aandrang om schoonheid te creëren. Ik geloof echt dat we dat zoveel mogelijk moeten benadrukken, gezien alles wat er tijdens de pandemie is gedaan. Weet je het nog? Mensen postten continu maar beelden van dieren. Vooral in de lente. Steden, stadscentra, werden het domein van dieren. De zee zat ineens vol dolfijnen, enzovoort. Mensen deelden die beelden met gevaarlijk veel enthousiasme. Er was geen mens in te zien en op de een of andere manier vonden wij dat mooi. We vonden die wereld zonder mensen erin mooi.
Al onze vragen over wat we moeten doen, of we iets moeten doen… Ze draaien uit op: verdienen we het om te bestaan? Dat is de morele broedplaats waarop fascisme kan opbloeien. We moeten dus echt uitkijken met die vraag. Daarom heb ik Together. 10 Choices for a Better Now geschreven.