Tweeënhalf jaar geleden had ik een druk leven. Na een volle werkdag ging ik nog even snel langs een vriend. Ik haalde bij het theater kaartjes voor de voorstelling waar ik die avond met mijn vrienden heen zou gaan. Daarna ging ik nog even snel boodschappen halen voor het eten van die avond. En dat ken je misschien wel, dan sta je in de supermarkt achter iemand bij de weegschaal. Die heeft dan bijvoorbeeld een tros bananen. En die kan de knop met bananen niet vinden. Daar sta ik dan achter, en ik denk: jeetje, hoe moeilijk kan het zijn? Druk op de knop 'fruit'. Dan kom je bij dat kromme, gele ding. Banaan.
Trage mensen, daar had ik geen geduld voor. Ze gaven mij stress. Nu kijk ik daar heel anders tegenaan. Ik neem je mee terug in de tijd. Het is begin 2018. Het is een leuke tijd. Ik speel een voorstelling in Amsterdam, in het DeLaMar Theater. Ik ren achterlangs het toneel af om me te verkleden voor de volgende scène. Ik trek een sprintje omdat ik haast heb, en plotseling krijg ik een keiharde klap tegen mijn voorhoofd. Ik ben gedesoriënteerd en kruip op handen en voeten verder. Ik ben blijkbaar tegen een decorstuk aangerend, een metalen duikplank, die ik niet zag omdat hij niet verlicht was. Technici komen aansnellen met een zak ijs. Ik voel of mijn tanden er nog in zitten en of ik nergens bloed. Er was niets te zien en ik speel de voorstelling verder uit.
Een lichte hersenschudding, is de diagnose. Gaat wel weer over, denk je dan. Ik houd zoveel mogelijk rust, maar er verandert niets. Sterker nog: het wordt zelfs erger. Mijn hoofd voelt alsof ik van dichtbij ben beschoten met een jachtgeweer. Mijn oren suizen en piepen. Ik ben duizelig. Ik kan niet meer tegen licht en geluid, ik word er letterlijk ziek van. Mijn lichaam voelt aan alsof ik ben overreden door een vrachtwagen. En alles wat ik doe kost me bakken met energie.
Zoiets simpels bijvoorbeeld als het uitruimen van de vaatwasser moet ik halverwege staken, omdat mijn lijf aanvoelt alsof ik twee uur lang in de Python in de Efteling heb gezeten. Op de scan van de neuroloog is niks te zien. 'Maar hoe kan ik me dan zo ziek voelen?' vraag ik haar. Ik kan niet meer werken, ik kan helemaal niks meer. Ze vertelt me dat er op celniveau kleine beschadigingen zijn die ervoor zorgen dat mijn hersenen signalen niet meer goed kunnen doorgeven. Dat er een constante file van prikkels is die niet goed verwerkt kan worden. Het is dus alsof je met 100 km per uur van een zes-baansweg opeens met z'n allen in moet voegen om op een bospad verder te rijden.
Ik krijg een nieuwe diagnose: PSC. Post Commotioneel Syndroom. Als je na een klap op je hoofd niet binnen drie maanden hersteld bent, dan krijgt het deze naam. 'Hoe word ik beter?' vraag ik aan de neuroloog. Tot de revalidatie begint moet ik rust houden, maar tegelijkertijd moet ik ook mijn hoofd actief houden. Dat is een onmogelijke opdracht, want bij álles wat je doet, gebruik je je hersenen. Dus alles kost energie en doet pijn. Het is alsof je een gebroken been hebt en de hele dag ermee gaat voetballen.
Ik ga puzzelen, een 'lekker rustgevend werkje'. Zou je denken. Na tien minuten lijken mijn hersenen wel gefrituurd. Ik lig de hele middag bij te komen op mijn bed. De enkele keer dat ik naar buiten ga, draag ik altijd een zwarte zonnebril en een pet. Ik loop door de buurt als een Duitse schlagerzanger die jaren geleden zijn laatste hitje heeft gescoord.
En zelfs met mijn noice-cancelling koptelefoon op word ik nog misselijk van het geluid van een vogel of een plastic zakje. Zo'n klein zakje veldsla, is echt een grote rotzak. Iets simpels als het oversteken van een drukke straat? Is een soort Jackass voor mij geworden. Ik wil koken. Dat heb ik maanden niet kunnen doen. Pasta bolognese maken. Dat heb ik in mijn leven al honderden keren gedaan. Ik sta aan mijn aanrecht thuis totaal verbaasd naar een ui te kijken. Ik weet: het is een ui. Ik weet: ik moet hier iets mee doen, maar hoe en wat ook alweer? Als ik van iemand had gehoord dat ik zou genezen door iedere dag mijn eigen poep op te eten, dan had ik het gedaan.
Zo'n acht maanden na de klap mocht ik eindelijk beginnen met 'revalideren'. Bij de afdeling niet-aangeboren hersenletsel om precies te zijn. Ik dacht bij dat woord altijd aan van die onderuitgezakte mensen in een rolstoel met hun mond open, maar kennelijk hoorde ik daar vanaf nu zelf ook bij. Ik leerde meteen dat er helemaal geen rechte, eenduidige weg naar genezing bestaat. In ieder geval niet één die we kennen.