Hoe zijn planten en dieren hier gekomen, wie heeft ze ontworpen? Hoe is alles wat met cultuur te maken heeft, zoals muziek, kleding en architectuur hier gekomen, wie heeft dat ontworpen? En hoe zijn servers en cyberspace hier gekomen, wie heeft ze ontworpen? De meeste mensen hebben drie verschillende antwoorden op deze vragen naar het ontwerp van natuur, cultuur en technologie. Ik maar één. En dat antwoord is gebaseerd op het beste idee dat iemand ooit gehad heeft: Darwins theorie van 'evolutie door natuurlijke selectie'. Het idee is eigenlijk eenvoudig, maar moeilijk om te bevatten.
Wat Darwin zei in Over het ontstaan van soorten (1859), kun je beschouwen als een algoritme in drie stappen:
Een: wezens verschillen van elkaar. Dat staat vast, zegt Darwin, nadat hij op de Galapagoseilanden alle verschillende vinken met elkaar vergelijken had.
Twee: er wordt een strijd gevoerd om te overleven. Ook dat staat vast, dacht Darwin. Hij wijdt honderden bladzijden aan berekeningen over in hoeveel tijd de wereld vol olifanten zou zijn als ze niet dood zouden gaan, en hoeveel kikkers hoeveel dikkopjes krijgen, waar uiteindelijk maar zo weinig kikkers van overblijven.
Drie: als de weinige wezens die de selectiedruk overleven aan hun nageslacht hun overlevingseigenschappen doorgeven, is dat nageslacht beter aangepast aan de omgeving dan de ouders.
Ontwikkeling uit het niets, lijkt het wel. Gekopieerde informatie, met variatie en selectie. Darwin paste dit vrijwel alleen toe op de biologie. Maar hij zei wel dat het ook zo ging met talen, die ook uitsterven of bloeien. Hij stond aan het begin van wat we nu universeel Darwinisme noemen. Die term is gemunt door Richard Dawkins in zijn befaamde boek uit 1976, De zelfzuchtige genen. Briljant, al is het veertig jaar oud. In dat boek legt hij uit dat genen niet de enige replicator zijn.
Genen zijn informatie die gekopieerd wordt met variatie en selectie. Ze zijn een replicator: informatie die zichzelf kopieert. Maar, zei Dawkins, we moeten het breder zien. En hij stelde zijn fameuze vraag: is er ergens op aarde nog een replicator, een tweede?
Ja, zei hij. Kijk maar om je heen. Wat nog steeds in de oersoep van de cultuur rondzwemt is een nieuwe replicator: woorden, verhalen, liedjes, financiële tools, wetenschappelijke theorieën, werkwijzen. Het feit dat we in Engeland links rijden en in Nederlands rechts. Met mes en vork eten. Alle kleding die je draagt. Dat is allemaal informatie die wordt gekopieerd, met variatie en selectie. Hij ziet dat als nieuwe replicator.
Voor die nieuwe replicator had Dawkins een een naam nodig. Hij wilde iets dat klonk als gene, gen, maar dan gebaseerd op het Griekse mimeme: dat wat nagedaan wordt. De oerdefinitie van een 'meme' is dus 'dat wat nagedaan wordt'. Dus: ik heb het idee van de spijkerbroek die ik draag niet zelf bedacht. Ik kocht hem in een winkel, en hij werd nagemaakt in een fabriek in een gigantisch proces van kopiëren, variëren en selecteren. Dat zijn memen.
Bekende memen zijn internetmemen. Dat zijn dus niet de enige memen, maar ze zijn wel een goed voorbeeld. Een miniem cultuuronderdeel, maar een goed voorbeeld van wat memen zijn. Denk eens aan al die internetmemen waarmee je in aanraking komt. Die zijn gekopieerd. Zoals schattige katjes die gekke dingen doen. Wat gebeurt er? Je krijgt een heel schattige en je denkt: dat zou Freddy leuk vinden. En je stuurt 'm door. Soms zelfs aan hele groepen. Maar de meeste memen die je ontvangt, zijn niet grappig genoeg om door te sturen. Die wis je. Dat is de selectiedruk. Daardoor verdwijnen ze. Prima, geen probleem.
Tekst loopt door onder de afbeelding.