Eén week voordat ik zou beginnen met het onderzoek maakte ik een fietstocht in de Franse Pyreneeën, want ik wil ook in mijn vrije tijd die toppen bereiken. Ik was een verwoed amateurracefietser. Ik had eerder al beklimmingen gedaan als de Mont Ventoux, maar ik wilde dolgraag naar de Pyreneeën. De eerste dag beklommen we de Marie Blanque en de Aubisque. De dag erna zouden we mijn droom gaan doen: de Tourmalet. Aan het einde van de eerste dag ging ik onderuit. Ik moest uitwijken voor een auto, kwam op slecht wegdek terecht, sloeg over de kop en viel plat op mijn gezicht. Mijn vrouw fietste voor mij. Die heeft het nooit zien gebeuren. Mijn vriend fietste achter mij, zonder helm. Ik had een helm op. Voor het eerst. Cadeautje van mijn moeder. Een paar weken voor ik vertrok van haar gekregen.
Ik werd wakker in het ziekenhuis van Lourdes. Nou ben ik niet rooms-katholiek opgevoed, maar ik dacht: 'Hier komt de zegen van boven.' Helaas, ik was een te gecompliceerd geval, want ik had alles gebroken wat je kunt breken: onder- en bovenkaak. Kaakbot weggeslagen. Groot deel van het gebit. Jukbeenderen. Oogkas. Neus. Alles. Voor de rest van mijn leven ben ik 'een interessante casus'. Dat vonden die specialisten namelijk. De eerste was echt een vakman. Want ik was onherkenbaar. Aan de hand van foto's heeft hij mijn gezicht moeten reconstrueren. En dank u wel, het is best goed gelukt. Vanbuiten. Vanbinnen voelt het anders.
Ik was zo kwetsbaar en weerloos. Maar al die specialisten die me hielpen zeiden: 'Jij komt er sterker uit.' Nou, zo voelde dat niet, maar ik kon niks zeggen natuurlijk. Drie maanden lang had ik een kaakfixatie. Bij de eerste specialist schreef ik op een briefje: 'Wilt u wel opschieten, want volgende week begint mijn transitie-onderzoek.' Toen zei hij: 'Misschien kunt u wel nooit meer werken. Waarschijnlijk heeft u hersenschade.' En mijn brein, dat is ongeveer mijn grootste bezit. Gelukkig bleek na uitgebreid onderzoek dat mijn hersens goed functioneerden. Ik kon een paar weken later naar Nederland worden vervoerd. Daar ging mijn revalidatie verder.
Terwijl mijn onderzoeksinstituut werd gestart door Marjan Minnesma en Derk Loorbach, die ik had aangetrokken, lag ik in het ziekenhuis en daarna thuis te revalideren. Ik kon maandenlang niks doen. Aan de ene kant een kwelling, maar aan de andere kant een opluchting. Voor het eerst van mijn leven viel alle druk van me af. Toen ging ik diep in mezelf kijken. Ik stelde mezelf één vraag: 'Doe je nou werkelijk wat je wilt, of wil je wat je doet?' Ik dacht: 'Natuurlijk doe ik wat ik wil. Ik ben succesvol wetenschapper. Ik ben een pionier op het gebied van klimaatverandering, duurzaamheid en transities.'
Toch ging het knagen. Ik dacht: 'Eigenlijk doe ik niet wat ik wil. Mijn kennis bereikt een paar duizend wetenschappers. De samenleving profiteert daar niet van.' Toen dacht ik, ik moet activist worden. Ik moet zorgen dat de samenleving iets kan doen met die kennis. Dus ik werd scientivist. Scientist en activist. In Nederland zeggen ze soms: wetenschopper. En dan ben je in Nederland aan de beurt. Want ja, een wetenschapper moet objectief zijn. Hij mag geen partij trekken. Maar objectieve wetenschap bestaat niet. Er is intrinsieke subjectiviteit.