Ik geef nooit geld een bedelaars. Ik geef wel geld aan mensen die een instrument staan te bespelen. Zelfs als het een instrument is waar ik niet van hou, bijvoorbeeld de panfluit, of nog erger: de didgeridoo. Ik geef ook geld aan mensen die bijvoorbeeld straatnieuws verkopen. Zelfs in een ander land, als het in een taal is geschreven die ik niet kan lezen. Het verschil tussen beiden is voor mij een principieel verschil, tussen een financiële wederdienst en genadebrood eten. Dat laatste wil ik niet.
Toch was ik laatst op het station in Sittard, waar er een man naar mij toe kwam die me vroeg of ik geld had. Voor eten. Het was niet het geijkte verhaal over een nachtopvang waar niks van klopt. Het was heel direct: 'Heeft u misschien geld zodat ik kan eten?' Ik keek naar hem en zag achter hem, bij het eerste hoekpand op het station in Sittard, een vrij goedkope afhaalpizzeria. Voor ik het wist, liep ik met hem naar binnen en zei: zeg maar welke je wilt. Hij bestelde een pizza en ik rekende de pizza af. Het was een pizza funghi, met champignons.
Toen ik had afgerekend, realiseerde ik me dat hij ook een pizza met vlees had kunnen bestellen. Ik eet geen vlees, ik betaal ook niet voor vlees, ook niet voor vlees voor anderen. Ook een principe. Een ander principe dan het principe waar ik me zojuist niet aan gehouden had: dat ik nooit geld geef aan bedelaars. Ik liep naar buiten en realiseerde me dat ik over deze morele keuze aan niemand verantwoording hoef af te dragen. En dat ik dat eigenlijk ook wel fijn vond.
Ik vond het vroeger heel belangrijk dat ik precies handelde naar mijn overtuigingen. Daar zijn woorden voor als je dat niet doet, ook eufemistische woorden. Het meest onvriendelijk is: hypocriet. Vroeger wilde ik nooit hypocriet zijn. Ik wilde het tegenovergestelde zijn: altijd consequent. Toen ik buiten stond bij de pizzeria, realiseerde ik me dat ik nu aan niemand verantwoording schuldig was. Dat voelde als een vrijheid. Het voelde ook een beetje als vrijblijvendheid.
Dat gold ook voor het feit dat ik me niet hoef af te vragen waarom ik deze man geld gaf. Die pizza kostte vijf euro. Ik had ook vijf andere daklozen blij kunnen maken met die euro waar ze om vroegen. Ik weet niet precies waarom ik deze man dan wel vijf euro gaf en de anderen allemaal niet. Ik weet niet wat deze man had, wat al die andere mensen kennelijk niet hadden. Misschien lag het niet aan hem, misschien lag het aan mezelf. Misschien lag het aan de dag en wilde ik die dag goed doen. Al valt daar ook iets op af te dingen. Misschien was het altruïstisch, had ik last van schuldgevoel en dacht dat ik dat af te kopen door voor hem een pizza te kopen. Of misschien dacht ik: ik geef straks een Brainwash Talk en dan kan ik mezelf presenteren als een goed mens. Dat kost me dan vijf euro investering in mijn goedheid, of zoals dat tegenwoordig heet: een Gutmensch of goed mens. Uiteindelijk wordt alles verdacht, zelfs deugen.