Er was ook een Nederlandse grootheid: Christiaan Huygens. Hij kwam met ongelooflijke ideeën. Hij keek met een telescoop in de ruimte en zag een van de manen van Saturnus. Dat was Titan. Een ruimtesonde die naar Huygens vernoemd is, is later op Titan geland. Het oppervlak zag er bekend uit, met riviertjes en rotsblokken. Maar Titan staat ver van de zon en het is er erg koud. De riviertjes bestaan niet uit vloeibaar water, maar uit vloeibaar methaan. Vanwege zijn ideeën was Huygens, net als ik, een maniak. Vlak voor z'n dood publiceerde hij een boek — heel slim, om dat dan te doen, voor het geval het controversieel is. Hij publiceerde z'n boek, half wetenschap, half science-fiction. Hij wilde weten of er nog meer planeten waren, waar mogelijk leven was. En om leven te vinden, moet je op zoek naar vloeibaar water, zo bedacht hij. Dat is nu geaccepteerd, maar toentertijd werd je voor maniak versleten.
Ook in de wetenschap zijn er grootse ideeën. We kijken niet op een cent en doen dingen die we niet voor mogelijk hielden. Laatst was er die foto van een zwart gat. Een zwart gat is een gebied in de ruimte waar de zwaartekracht zo sterk is dat licht niet kan ontsnappen. Een foto ervan nemen is dus lastig. Om het scherp te zien koppelden ze telescopen in de hele wereld aan elkaar. Zo kreeg je een grote basislijn en een hoge resolutie om het magische zwarte gat zichtbaar te maken.
En we gaan nog verder, want we zijn nog altijd op zoek naar leven in het heelal. Nu ook buiten ons zonnestelsel. Het leuke is dat we nu naar manen kijken. Vroeger dachten we dat er alleen leven kon bestaan in de bewoonbare zone waar de temperatuur op een planeet vloeibaar water toelaat. Niet te warm, niet te koud, maar precies goed. Nu kijken we verder, naar de manen van grote planeten. Zoals naar Titan en Enceladus, een maan met 'n korst van ijs en vloeibaar water eronder. Daar zou leven kunnen voorkomen. Op manen kun je dus leven vinden.
We zoeken nu ook buiten ons stelsel naar exoplaneten. Dat zijn planeten bij andere sterren. Aan de nachthemel zie je talloze sterren. Dat zijn allemaal zonnen zoals onze zon. Er werd gespeculeerd over planeten bij die sterren. En met onze grotere telescopen zien we ze nu. Ze worden steeds groter en beter. Ik heb een tijdje op de Very Large Telescope gewerkt. Vier telescopen van acht meter bij elkaar. En ik mocht ook op de Extremely Large Telescope werken. Die telescoop heeft een doorsnee van 39 meter. En ik hoop de Overwhelmingly Large Telescope nog mee te maken. Die heeft een hoofdspiegel zo groot als een voetbalveld. Met die telescopen brengen we die ongelooflijke verschijnselen in beeld. Zoals dus die exoplaneten.
Exoplaneten zijn moeilijk waar te nemen omdat ze zelf geen licht uitstralen, maar we kunnen er unieke wetenschap mee bedrijven. Want als de planeet voor z'n ster langs schuift, valt het licht van de ster even weg. Wat we ook kunnen doen: als alles goed staat en er een exoplaneet langskomt, dringt er een klein beetje sterrenlicht door de dunne atmosfeer rond de planeet. Met spectroscopie kunnen we dat licht analyseren en bepalen welke chemische stoffen de atmosfeer van die verre planeet bevat. Toen ik dat hoorde, dacht ik: dat lijkt science-fiction, maar het gebeurt nu. Iedereen moet dus grootse ideeën hebben en de grenzen opzoeken.