Er is één gedachte van Martin Luther King die bij uitstek dit denken aan het wij voorbij het ik of jij, het ik tegenover jij, uitdrukt. En die vat hij in zijn laatste toespraak, die hij hield de dag voor hij vermoord werd. Het is een verwijzing naar een verhaal dat Christus vertelt in het evangelie volgens Lucas, over een kronkelige, gevaarlijke weg ergens tussen Jeruzalem en Jericho.
Op een dag ligt er een man aan de kant van de weg, halfdood, gewond. Hij roept om hulp. Hij is overvallen, dat is duidelijk. Gevaarlijke weg, hinderlaag. Er komt een priester langs. De priester kijkt naar de man, gaat aan hem voorbij, laat hem aan zijn lot over. Er komt een Leviet langs, een tempeldienaar. Doet hetzelfde: kijkt naar de man, laat hem liggen, laat hem aan zijn lot over. Je raadt het al: er komt een derde man. Een Samaritaan. En een Samaritaan in het Israël van die tijd was een tweedeklas burger, iemand van wie je weinig had te verwachten. De Samaritaan verbindt de wonden, brengt de man naar een herberg en laat geld achter zodat hij verder verzorgd kan worden.
Dus zegt Christus dan: wie is nu mijn medemens, wie is mijn naaste?
Want dit verhaal dat hij vertelde was het antwoord op een strikvraag, die een wetgeleerde hem probeerde te stellen: wie is mijn medemens, wie is mijn naaste? Christus antwoordde met dit verhaal, door deze parabel. Dus hij zegt: wie is je naaste? Dat is degene die je helpt, ook al verwacht je het van hem het minste.
Martin Luther King gaat ook over die parabel nadenken en zegt dan in de allerlaatste toespraak die hij houdt voor zijn dood: wat heeft de priester of de Leviet bewogen, mensen waar je toch het goede voorbeeld van verwacht? Ze waren bang, zelfzuchtig, ze hadden haast? Ze dachten: iemand anders zal het wel doen? Dus ze dachten, kortom, zegt King: wat gebeurt er met mij als ik die man help?
De Samaritaan draaide de vraag om. Hij vroeg zich af: wat gebeurt er met hem als ik hem niet help? En, zegt King, dat is ook precies wat ik mezelf voorhoud op zo'n moment. Wat de vuilnismannen betreft had ik ook kunnen denken: mijn tijd is kostbaar, ik ben een mars op Washington aan het voorbereiden. Waarom moet ik naar deze vuilnismannen in Memphis
King zegt: ja, dat had ik kunnen denken, maar nu denk ik: wat komt er van hen terecht als ik hen niet bij sta, als ik aan hen voorbij ga? En vandaar dat ik hen help.
In de loop van de jaren nadat ik dit voor het eerst had gehoord heeft me dit vaak geïnspireerd. Tot hele kleine dingen. Niet eens per se tot wat King noemt 'die gevaarlijke onzelfzuchtigheid'. Dat altruïsme. Niet eens tot grote zaken. Toen ik deze Brainwash Talk aan het voorbereiden was, vroeg mijn dochter van acht of ik haar wilde voorlezen. Ik moest een hele belangrijke toespraak, een hele belangrijke talk maken. Maar toch denk ik: nee, ik ga haar gewoon maar even voorlezen.
Ander voorbeeld. Ik eet graag vlees. Lekker, vlees. Toch eet ik het maar niet, omdat ik weet dat mijn geluk, mijn smaak, mijn genot de dood van een ander levend wezen is. Ik doe daar niet moralistisch over, het heeft me 40 jaar gekost om zover te komen. Dus iedereen die wel vlees eet – ik ben de eerste die het begrijpt. Maar dat is een keuze.
Tot slot, als ik toespraken of classes houd, is het heel verleidelijk om van mijn eigen stem te genieten. Om applaus te willen oogsten. Op zo'n moment probeer ik te denken, en soms lukt het beter dan de andere keer: daar doen we het dus niet voor. Ik doe het zodat we de wereld wat beter begrijpen en dat we die wereld ook wat beter kunnen maken. Dat zijn de kleine dingen die ik doe. En nu even terug naar deze tijd.
Laten we eens even naar deze wereld kijken door de ogen van King en zijn ethos van het wij voorbij het ik of jij. Ik denk dat de wereld sinds King 50 jaar geleden stierf, meer verdeeld en verscheurd dan ooit is en tegelijkertijd meer één. Meer verdeeld en verscheurd, omdat we de natuur aan ons onderworpen hebben, omdat we in disharmonie leven met de natuur, en omdat de natuur terugslaat via de opwarming van de aarde. Ik denk dat het niet alleen de ander is die gewond aan de kant van de weg ligt. Het is ook het andere, het niet-menselijke, de natuur.
Ik denk dat de kloof tussen haves en have-nots helaas groter is dan ooit. De rijken zijn veel rijker geworden. De armen zijn een beetje rijker geworden. Per saldo is de kloof groter. Het onrecht bestaat voort. En ik zie democratieën waarin het vertrouwen in onszelf, in onze leiders en elkaar minder is geworden. Lager dan ooit misschien wel, omdat we onze economische en ecologische problemen niet lijken te kunnen oplossen.
Heel gek eigenlijk, want we leven tegelijkertijd in de 21e eeuw, waarin we als wereld meer dan ooit in een global village via internet verbonden worden, satellieten, massatoerisme, massamigratie. Het onrecht vindt niet alleen maar plaats op die ene weg van Jeruzalem naar Jericho.
We zien het onrecht 24/7 op onze schermpjes constant voorbijkomen. En we hebben de keuze. Willen we handelen zoals de priester, zoals de Leviet of zoals de Samaritaan? Ik denk dat de vraag inmiddels niet eens meer is: wat gebeurt er met hem, met hen, als ik hem niet help? De vraag is: wat gebeurt er met ons allemaal samen als we elkaar en onszelf wél gaan helpen?
Terug naar mijn ambitie. Het mag duidelijk zijn: ik ben geen Che Guevara of Fidel Castro geworden, geen Martin Luther King. Geen revolutie hier in Nederland. Maar dat maakt niet uit. We kunnen onszelf zijn, elkaar helpen, zolang we onze ogen gericht houden voorbij het ik of jij, op het wij.