Een aap-noot-mies-leesplank (foto: ANP/Koen Suyk).
Dat heb ik gedacht tot ik verliefd werd – zwaar platonisch, maar niet minder intens – op een in alle opzichten zeer knappe Italiaanse milieu-ingenieur die stamde uit een familie van exacte wetenschappers. Michele, want zo heette hij, had een stokpaardje. Tijdens bergwandelingen in Noorwegen waar wij studeerden, had hij het altijd weer over het feit dat wiskunde een parallel betekenissysteem was. Een ingenieuze constructie van het menselijk brein dat geen weergave was van de werkelijkheid, maar een constructie, een rationeel spel. Dat was een eye-opener. Wiskunde als een vorm van fictie.
Hoe dat stokpaardje van Michele eigenlijk een hele levensopvatting was, werd pas jaren later duidelijk. Toen Michele al lang uit het oog en het hart was verdwenen (en met een ander was getrouwd). Ik werkte toen al in de museumwereld en was geïnteresseerd in de band tussen beeldende kunst en esoterie, het occulte, ofwel de verborgen aspecten van de werkelijkheid. Via die omweg kwam ik terecht bij het werk van de 19e-eeuwse Duitse filosoof Hans Vaihinger. Hij werd bewonderd door volgelingen van het controversiële medium en occultist Madame Blavastky, maar was zelf geen zweefteef. Integendeel. Hij was theoloog en filosoof. Kantiaan. Ik raakte in de ban van zijn magnus opus, het vuistdikke Die Filosofie des Als Ob, de filosofie van het alsof, uit 1911. Geschreven toen hij geleidelijk aan blind werd.
Wat is de centrale gedachte in dit boek? Vaihinger beweert in essentie dat ficties – het doen alsof – noodzakelIjk zijn voor het leven. Fictie is niet alleen een instrument in de kunst en literatuur, maar het is essentieel voor het functioneren van het menselijke brein en voor het menselijk welbevinden. Vaihinger heeft het over nuttige ficties die gebruikswaarde hebben, of ons denken verder brengen. Wat nuttige ficties precies zijn, laten deze twee voorbeelden zien:
Een begrip als 'vrijheid' bestaat niet. Als mensen zijn wij gebonden, aan wetten en regels, maar ook aan onze lichamelijke beperkingen en de condities van het leven op aarde. Maar we hebben een fictie als vrijheid nodig voor het denken over de menselijke wil, het gerechtelijke systeem, moraal en onze rol in de wereld.
Papieren geld is nog zo'n fictie. An sich heeft het geen waarde. Het is geen goud of zilver, maar gewoon papier. We hebben met elkaar afgesproken dat het wel waarde heeft. Zonder die afspraak, die fictie, zou de huidige economie niet kunnen bestaan.
Vaihinger maakt onderscheid tussen ficties en hypotheses. Het begrip hypothese kennen we uit de wetenschap. We nemen iets aan en proberen dan te bewijzen dat het daadwerkelijk zo is. Bijvoorbeeld: de aarde is rond. Of: de zwaartekracht bepaalt hoe onze lichamen zich door de ruimte bewegen. Die aanname proberen we vervolgens te bewijzen. Als we een hypothese niet kunnen bewijzen of als ze ontkracht wordt, heeft ze geen waarde meer. Hypotheses kun je testen, als ze niet kloppen dan zijn ze onhoudbaar en nutteloos. Dat is niet zo met ficties, ficties blijven hun betekenis behouden ook al kunnen we het waarheidsgehalte ervan niet bewijzen. Ze zijn methodes om vooruit te komen in het denken, stappen te zetten, verder te denken dan dat wat je onmiddellijk ziet of aanneemt.
Nog een voorbeeld, en daarmee komt Michele weer in beeld: het principe van de oneindigheid. Niemand kan bewijzen dat de oneindigheid bestaat en toch hebben we een begrip – de fictie – van de oneindigheid nodig om verder te komen in de wiskunde. Wiskundigen hebben deze fictie nodig om bepaalde vraagstukken op te lossen.
Tekst loopt door onder de afbeelding.