In Brainwash Talks van Human delen invloedrijke denkers, schrijvers, kunstenaars en wetenschappers verrassende ideeën voor persoonlijke en maatschappelijke problemen. Deze keer journalist Teun van de Keuken over duurzame consumptie.


Wie is er verantwoordelijk voor het leed in de wereld? Wie is er verantwoordelijk voor dat wij hier goedkope spijkerbroeken dragen die voor een hongerloon onder erbarmelijke omstandigheden in elkaar worden gezet in Bangladesh? Wie is er verantwoordelijk voor dat wij hier genieten van chocola die door kindslaven wordt gemaakt in Ivoorkust? Wie is er verantwoordelijk voor dat boeren − zelfs hier in Nederland − soms zo weinig geld voor hun waar krijgen?

Degene die het dichtst bij de grondstoffen zit – en dat is altijd zo in deze verdomde wereld – verdient er uiteindelijk het minst aan.

De consument wordt vaak verantwoordelijk gehouden, want wie koopt, bepaalt. Te vaak blijven producent en de supermarkt buiten schot. Er wordt gedacht dat zij niet echt verantwoordelijkheid dragen. De redenering is dat zij het produceren, omdat de klant het wil. Als je dat absurde idee doortrekt, dan zouden fabrikanten dus ook afgehakte kindervingers in de winkel kunnen leggen als wij dat allemaal zouden willen.

Laten we eens naar leverworst kijken om het probleem beter te begrijpen. Heb je enig idee wat een halve kilo leverworst kost? Dat is veel minder dan je zou verwachten, namelijk 62 cent. En je denkt misschien dat leverworst gewoon leverworst is. Maar dat is niet zo. Leverworst is in onze supermarkten namelijk een zogenoemde lok-worst. Dit is een worst om mensen de supermarkt in te lokken. Er zijn bepaalde producten waar mensen zo gek op zijn, dat ze daar hun supermarkt op uitkiezen. De twee belangrijkste lokproducten zijn de eerdergenoemde worsten, en bananen.

Doordat de leverworst blijkbaar zoveel gewicht in de schaal legt in de keuze voor een supermarkt, is er iets heel geks ontstaan: een enorme leverworst-oorlog. Deze oorlog is uiteindelijk tot stilstand gekomen, waarbij de supermarkten zijn uitgekomen op de prijs van 62 cent. Het is wonderlijk dat een halve kilo leverworst geproduceerd kan worden voor 62 cent én dat hij in alle supermarkten precies evenveel geld kost. Dan is er de vraag of supermarkten daar nog wel geld aan kunnen verdienen. Toen ik dat aan de woordvoerder van de supermarkt vroeg, wilde ze eigenlijk niet zeggen dat ze er niets aan verdienen, en antwoordde ze: Het is een centenkwestie. Maar ik denk dat zelfs als het geen centenkwestie is, en ze er een beetje verlies aan zouden lijden, ze die worst alsnog zouden verkopen, omdat ze klanten binnen willen halen.

Teun van de Keuken in Brainwash Talks

Stel dat het inderdaad een centenkwestie is, dan moet die worst natuurlijk ook nog gemaakt worden. Hoe maak je een halve kilo leverworst tegen een bodemprijs? De eerste mogelijkheid is om er een hele hoop rotzooi in te stoppen. In 2017 is de kalfsleverworst zonder kalfslever, die te koop was bij Aldi, tweede geworden bij de Gouden Windei-verkiezingen, voor het meest bedrieglijke product in de winkel. Die kalfsleverworst bestond als eerste uit varkenslever, en als tweede uit een enorme plens water. Dus ja, dat is wel lekker goedkoop. Verder staat er nog ander varkensvlees op de ingrediëntenlijst, een kleine symbolische hoeveelheid kalfsvlees, bietensap om er een leuke leverkleur aan te geven, suiker en smaakstoffen.

Zo maak je dus zo'n goedkope leverworst. En de supermarkt is dus niet de enige partij die er geen winst op maakt: ook als fabrikant is er niks aan te verdienen. Hij moet er misschien zelfs wat op toeleggen. Maar de supermarkt zegt: 'Als jij die leverworst niet voor mij maakt, dan koop ik je andere producten ook niet.' Zo wordt de fabrikant onder druk gezet door de supermarkt om voor 62 cent een leverworst te maken. Het probleem begint dus al in de supermarkt, waar de prijs wordt bepaald, en er nauwelijks winst wordt gemaakt. Met dat bedrag moet ook de fabrikant worden betaald, die er niets aan verdient of er zelfs geld op moet toeleggen. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de boer die het vlees moet leveren. Die houdt natuurlijk helemaal niks meer over, maar ook hij wordt onder druk gezet om te leveren voor die bodemprijs, in zijn geval door de fabrikant.

Zo zien we dat de prijzen van de producten in de supermarkt op een wonderlijke manier tot stand komen. De supermarkt bedenkt dat klanten vast niet meer willen betalen dan 62 cent voor een halve kilo leverworst, dus dat dat de prijs moet zijn. Vervolgens wordt de prijs vanaf het einde van de productieketen – de supermarkt – naar de grondstof teruggeredeneerd. Degene die het dichtst bij de grondstoffen zit – en dat is altijd zo in deze verdomde wereld – verdient er uiteindelijk het minst aan. In een ideale wereld zouden we ons afvragen hoe we een dier zo kan laten opgroeien dat hij een perfecte lever produceert, hoe je daar een zo heerlijk mogelijke leverworst van kan maken, hoe je die goed kan transporteren, en de caissières ook nog aardig kan betalen. Daar komt dan een prijs uit. Maar nee. In onze wereld is het zo dat de consument, en wat de supermarkt denkt dat de consument wil, de prijs bepaalt.

Ander voorbeeld: de spijkerbroek. De spijkerbroek illustreert hoe wij omgaan met leed. Het is geen extreme bewering om te zeggen dat wij het leed exporteren. Vroeger hadden we kinderarbeid in Nederland. Het Kinderwetje van Van Houten maakte daar een einde aan. We hebben Arbowetgeving ingesteld en we zeggen: 'Dit soort narigheid willen we niet meer.' Maar het is niet zozeer dat we een probleem hebben met de narigheid – we willen de narigheid alleen niet meer zien. En dus laten we de narigheid gewoon ergens doen, waar we het niet meer zien. En dus laten wij spijkerbroeken maken in Bangladesh. Dat is een hele handige manier.

Op de vraag wat we moeten doen aan de kinderarbeid in Bangladesh wijst iedereen naar elkaar. De producent zegt dat het vanzelf afgelopen is als de consument het niet koopt. Maar stel dat wij hier in Nederland een bakker zouden hebben die kinderslaven heeft. Zouden we dan zeggen: 'Nou, dat vind ik echt vervelend hoor, dan ga ik voortaan wel naar een andere bakker.' Nee, natuurlijk niet! Dan ga je gewoon naar de politie, om een illegale praktijk aan te geven. Maar bij dingen die buiten ons land gebeuren, reageren we niet of nauwelijks.

Koningin Máxima in een fabriek in Bangladesh

In 2013 was de Rana Plaza-ramp. Door de instorting van deze enorme kledingfabriek in Bangladesh vielen er meer dan duizend doden. Het zorgde voor veel ophef: vakbonden en bedrijven kwamen in opstand, en er was veel pers. Uiteindelijk hebben de bedrijven – die de kleding in Bangladesh laten maken – het zogenaamde Bangladesh Akkoord gesloten. Er kwam nieuwe regelgeving en er moest veilig gewerkt worden.

Ik ben zelf naar Bangladesh geweest en undercover gegaan. Voor het programma De slag om de klerenwereld heb ik gedaan alsof ik kledinghandelaar was. Ik bezocht fabrieken met verborgen camera, en ik zag allerlei nare dingen: fabrieken met veel brandgevaar en fabrieken waar mensen onbeschermd met chemicaliën of met verf werkten. Wat interessant was, is dat je enerzijds de officiële fabrieken hebt, die worden gecontroleerd in het kader van het Bangladesh Akkoord. Anderzijds heb je heel veel kleine onderaannemers in achterafstraatjes met naaiateliers waar kinderen pailletjes naaien en met gevaarlijke stoffen werken. Die bleven buiten zicht van de controleurs. Ik ben ook in een modelfabriek geweest. Zo'n fabriek voldoet aan alle eisen van hett Bangladesh Akkoord. Het leek wel alsof de Nederlandse Arbodienst langs was geweest. Zo perfect was het. Volledig hygiënisch, overal hingen bordjes over handen wassen, en waarschuwingen voor het stoten van je hoofd. Perfect. Echt fantastisch. Maar nu de angel.

Het rare is dat die fabrikant tegen me zei dat hij tonnen had moeten investeren. En dan denk je natuurlijk: logisch. Maar dan is het ook logisch dat wij daarvoor betalen, dat we iets meer betalen voor de kleding die we dragen en dat ook de textielbedrijven er meer voor betalen. Maar dat is niet zo. Dus die fabriekseigenaar moest dus eigenlijk kleding tegen hogere kosten produceren en verdiende er minder aan. Ondertussen kloppen wij onszelf op de borst, en zeggen we: 'We hebben het Bangladesh Akkoord. Het is allemaal geweldig geregeld.' En wij kunnen ons dan moreel superieur voelen, terwijl we in feite niets aan de situatie veranderen zolang we niet meer betalen. Een bijkomend probleem is dat bedrijven zich genoodzaakt voelen om het akkoord na te levem, maar dat eigenlijk niet kunnen. Dan gaan ze toch weer naar tussenaannemers, of naar die kleine bedrijfjes die niemand ziet, en vervolgens kunnen we toch op diezelfde mensonterende manier doorgaan.

De concurrentie in de kledingindustrie is moordend. Ik heb gezien hoe handelaren in Bangladesh onderhandelen over een paar centen meer of minder, voor heel veel kleren. Ik heb dat zelf ook aan den lijve ondervonden, toen ik me voordeed als handelaar en met een fabrikant sprak. Een heel naar moment in mijn leven. Ik heb de duimschroeven toen aangedraaid, zodat hij mij sweatshirts verkocht voor een belachelijk laag bedrag. Toch ging hij ermee akkoord. En het was duidelijk dat hij gewend was dat het op die manier ging. In dat licht is zo'n Bangladesh Akkoord, waarin we zeggen dat we willen dat er netjes en veilig gewerkt wordt, een beetje hypocriet als we er geen financiën tegenoverstellen. Onlangs is bekend gemaakt dat Bangladesh van het akkoord af wil, en zelf de fabrieken wil controleren. Daar kun je natuurlijk ook weer allerlei vraagtekens bij stellen.

Als je een spijkerbroek koopt voor een paar tientjes, of een leverworst van 62 cent, moet je je afvragen hoe het kan dat het zo goedkoop is. We vragen ons vaak af hoe het kan het dat iets zo duur is, als we door een winkel lopen. Maar een veel belangrijkere vraag is waarom het zo goedkoop is. Als iets heel erg goedkoop is, dan weet je dat iets of iemand er de dupe van is. Dan weet je dat er mensen voor zijn uitgebuit. Dan weet je dat er met het milieu gesjoemeld is, of je weet dat er rommel in de producten zit. In het geval van zo'n leverworst is dat allemaal het geval. Wees dus niet alleen een kritische consument, maar ook een kritische burger. Kies niet altijd de goedkoopste optie, informeer je hoe dingen gemaakt zijn, protesteer en probeer ook de politiek en de producenten op te schudden. Zo zorgen we samen voor betere arbeidsomstandigheden.