Maar de absolute held van het verhaal van Camus is dokter Rieu. Dokter Rieu gaat door met het behandelen van de patiënten, ook als hij weet dat ze opgegeven zijn. Hij behandelt zowel de slechten als de goeden. Dokter Rieu verzet zich tegen die willekeurige pest, die willekeurige dood en daarmee tegen het willekeurige leven. Hij zegt 'nee' tegen die willekeur. Hij zegt 'ja' op het leven. Op broederschap met andere mensen. Op de solidariteit, de vrijheid en de rechtvaardigheid.
Dat is waar wij nu geconfronteerd mee worden. Kijk naar hoe wij in het leven staan. We zijn nu niet halverwege de 20e eeuw zoals Camus was, maar we zitten aan het begin van de 21e eeuw. We kunnen vormgeven aan ons leven, besluiten wat we ermee doen, met wie, hoe lang en in welke volgorde. Daar hebben we de vrijheid in gekregen. Daar hebben we hard voor gewerkt en dat is prachtig. Als mensheid kunnen we bepalen hoe de wereld er uitziet. We kunnen beslissen welk dier leeft en welk dier doodgaat, omdat we het kunnen beschermen. Zo willen we dat walvissen blijven leven maar dat hiv verdwijnt.
Het leven om ons heen is aan de ene kant prachtig en aan de andere kant is het nog vol met uitbuiting van mensen. Economische uitbuiting door de dingen die we kopen. Er is geweld dat op allerlei manieren oplaait. Er zijn clashes tussen verschillende geloven en tussen verschillende mensen.
Met al deze dingen samen geven we vorm aan de wereld. En in de manier waarop we vormgeven, kunnen we in opstand komen. We kunnen 'nee' zeggen tegen uitbuiting. We kunnen 'nee' zeggen tegen discriminatie, tegen geweld. We kunnen 'nee' zeggen tegen milieuvernietiging. Maar als we nee zeggen, zeggen we ook ja. En waar willen we dan ja op zeggen?
Als ik aan Camus denk, dan denk ik aan een van zijn eerste verhalen waarin hij naar het strand gaat in Algerije. Daar ruikt hij de planten, de geur van de zomer en hij voelt de zinderende hitte waarin alles lijkt te zweven. Camus rent het water in en duikt diep, totdat zijn oren gaan suizen. Dan sprint hij het water uit en gooit zich in het warme zand. Het water droogt op zijn huid en hij ziet de zoutkristallen op zijn armen. Dat is de Camus van de zintuigen. Dat is wat het leven is. Voor Camus is dat wat we nu hebben.
Het gaat niet om de vrijheid met een grote V, waar we ons voor opofferen, waar we dood voor gaan. Het gaat om vrij zijn als individu. Het gaat niet om rechtvaardigheid met een grote R, waar we ons voor opofferen, vooral niet waar andere mensen ons voor de dood insturen. Het gaat om rechtvaardigheid in het nu.
Camus is in Algerije geboren en getogen. Algerije, het land van mijn vader, waar midden jaren vijftig, begin jaren zestig een bloedige onafhankelijkheidsoorlog woedde. Tot één miljoen mensen zijn in die oorlog gestorven, op een bevolking van acht miljoen, door vreselijke terroristische daden aan beide kanten. Toen Camus zijn Nobelprijs kreeg werd hem gevraagd hoe hij over Algerije en deze oorlog dacht. Hij had besloten om over dit onderwerp te zwijgen, maar toch liet hij zich ontvallen: 'Als ik aan de terroristen en het geweld in Algerije denk, dan denk ik aan mijn moeder. Mijn moeder die in de tram zit en misschien wordt opgeblazen.'
Camus werd weggehoond. Hoe kon hij aan zijn moeder denken? De oorlog gaat over het vrije Algerije, het Franse Algerije! Dat is toch belangrijker dan deze ene persoon? 'Nee', zei Camus. Het is niet belangrijker dan deze persoon. Het leven gaat niet om het idee van Algerije of dat van Frans-Algerije. Het gaat niet om onszelf opofferen, of om ons leven weggooien voor een ideaal. Of nog erger, om andere mensen de dood in te sturen voor dat ideaal. Het gaat om je moeder, je dochter, je vriend, je geliefde. Dat is het enige wat we hebben in dit willekeurige heelal.
Voordat Camus overleed in een auto-ongeluk, was hij aan het schrijven over Nemesis, de godin van de maat. Hij wilde een boek schrijven over de liefde en noemde het: Het klaarlichte denken, La pensee du midi. Midi staat voor de Provence, voor de zon die hij terug had gevonden. Het is het mediterraanse denken, waarin je gelooft in de zon boven de schaduw. Waarin je gelooft in het leven boven de dood. Waarin je gelooft in het plezier dat we nu hebben, met elkaar. Geloof in de vriendschapsbanden, in de solidariteit. Het geloof dat als iemand anders lijdt, wij daar ook last van hebben.
Dus mijn vraag voor u is: hoe gaat u in opstand komen? Waar gaat u 'nee' tegen zeggen, tot hier en niet verder? En, in uw leven straks: waar gaat u 'ja' op zeggen?