De meeste mensen die ik ken, mijzelf incluis, zijn harde werkers. Waarom zijn we dat eigenlijk? Laatst stelde ik die vraag aan een vriend die altijd héél hard werkt ('mijn werk is mijn passie'). Zijn uiteindelijke antwoord was dat hij dat deed omdat hij dacht dat hij daar gelukkig van werd. Hij keek er wel een beetje sip bij. Hij zat thuis op de bank met een burn-out. Hij voelde zich mislukt.
Iedereen wil gelukkig worden, stelde Aristoteles al in de vierde eeuw voor Christus. Geluk definieert hij als datgene wat we willen omwille van zichzelf – en niet omwille van iets anders. Een gelukt leven is het doel waar we uiteindelijk allemaal naar streven. Aristoteles dacht ook dat het in principe mogelijk is om gelukkig te kunnen worden. In zijn Ethica geeft hij daartoe indringende en beroemd geworden aanwijzingen.
Ook wij willen, vierentwintig eeuwen na Aristoteles, nog steeds graag gelukkig zijn. Ook wij denken meestal dat het in principe mogelijk moet zijn om gelukkig te worden en te blijven. Als je niet gelukkig bent, moet je gewoon harder je best doen. Of je moet het via een andere weg proberen. Ongeluk is de uitzondering: het is óf een kwestie van pech, óf je eigen stomme schuld.
Aristoteles dacht dat je alleen gelukkig kon worden als je niet hoefde te werken. Werk leidt alleen maar af. Voor ons geldt het tegenovergestelde. Alain de Botton claimt bijvoorbeeld dat we ons geluk proberen te realiseren via werk en liefde. De weg via liefde is echter gevaarlijk en onstabiel. Het realiseren van geluk via werk lijkt een veel zekerder alternatief.
En waarom zouden we anders de beste tijd van onze dagen, van ons leven, wijden aan iets als we niet ergens deep down het zekere vermoeden zouden hebben dat het ons uiteindelijk gelukkig maakt?
Ik denk dat werk ons wel geluk belooft, maar dat die belofte vaak een loze is. Ik denk ook dat de manier waarop we nadenken over werk en geluk, ons vaak ongelukkig maakt.