Anders dan veel andere landen waren de Verenigde Staten volkomen onvoorbereid toen het coronavirus toesloeg. Hoewel volksgezondheidsdeskundigen een jaar eerder al waarschuwingen hadden laten horen over het risico van de wereldwijde verspreiding van een nieuw virus, ontbrak het de Verenigde Staten zelfs in januari, toen China al te kampen had met een uitbraak, nog aan voldoende capaciteit om de grootschalige tests uit te voeren waarmee de epidemie ingedamd had kunnen worden. Terwijl de besmetting zich verspreidde, merkte het rijkste land ter wereld dat het niet in staat was om zijn zorgverleners zelfs maar te voorzien van de mondkapjes en andere beschermingsmiddelen die ze nodig hadden om de stroom geïnfecteerde patiënten te kunnen behandelen. Niet alleen de ziekenhuizen, maar ook de regeringen van afzonderlijke Amerikaanse staten probeerden tevergeefs voldoende levensreddende beademingsapparatuur aan te schaffen.
Michael Sandel doceert politieke filosofie aan Harvard University. Zijn boeken Niet alles is te koop: De morele grenzen van marktwerking en Rechtvaardigheid: Wat is de juiste keuze? waren internationale bestsellers en zijn in zevenentwintig talen vertaald. Voor Human maakte hij de serie What's the Right Thing to Do? en op 18 oktober is hij te gast bij Brainwash Digital. Zijn nieuwste boek De tirannie van verdienste verschijnt op 22 september. Een leesfragment.
Dit gebrek aan voorbereiding had vele oorzaken. President Donald Trump had de waarschuwingen van zijn adviseurs in de wind geslagen, en enkele cruciale weken lang het belang van de crisis ontkend. 'We hebben het heel erg onder controle (…) We hebben een ongelooflijke prestatie geleverd (…) Het gaat verdwijnen.' De Amerikaanse Centers for Disease Control and Prevention distribueerden aanvankelijk gebrekkige testkits, en het kostte ze veel tijd om daar een oplossing voor te vinden. En na tientallen jaren van outsourcing bleken de Verenigde Staten voor chirurgische maskertjes en andere medische uitrusting volledig afhankelijk van producenten in China en andere buitenlanden.
Erger nog dan dit gebrek aan logistieke voorbereiding was dat het land ook in morele zin niet op de pandemie was voorbereid. De crisis was voorafgegaan door een jarenlange periode van diepe economische, culturele en politieke verdeeldheid. Decennia van financiële ongelijkheid en cultureel ressentiment hadden in 2016 tot een boze populistische reactie geleid die uitmondde in de verkiezing van Trump tot president, die kort nadat hij tijdens een impeachmentprocedure uiteindelijk niet uit zijn ambt was verwijderd, plotseling de leiding kreeg over de zwaarste crisis die het land had doorgemaakt sinds de terreuraanslagen van 11 september 2001. Terwijl de crisis gestaag verergerde, hield de grote onderlinge verdeeldheid aan. Slechts weinig Republikeinen (niet meer dan 29 procent) vertrouwden erop dat de nieuwsmedia betrouwbare informatie over het coronavirus verspreidden, en slechts weinig Democraten (19 procent) achtten de door Trump verspreide informatie betrouwbaar.
[banner id="11"]
Te midden van alle wantrouwen en politieke rancune werden
we geconfronteerd met een gevaarlijke besmettelijke ziekte die een mate van solidariteit vereiste die slechts weinig samenlevingen buiten oorlogstijd weten op te brengen. Mensen overal ter wereld werd dringend verzocht om aan social distancing te doen, niet meer naar hun werk te gaan en thuis te blijven, en in sommige landen werd de bevolking daartoe zelfs gedwongen. Mensen die niet op afstand konden werken, kregen te kampen met een verlies van inkomsten en werkgelegenheid. Het virus was vooral gevaarlijk voor bejaarden, maar kon ook jongeren het leven kosten, en zelfs degenen die het wel zouden overleven, hadden ouders en grootouders met wie ze rekening dienden te houden.
Op het morele vlak herinnerde deze crisis ons aan onze kwetsbaarheid en onderlinge afhankelijkheid: overal ter wereld gebruikten ambtsdragers en adverteerders slogans als 'We moeten hier samen doorheen'. De solidariteit waartoe die opriepen, was echter een solidariteit van de angst – een angst voor besmetting die social distancing vereiste. Omwille van de volksgezondheid dienden we onze solidariteit en gedeelde kwetsbaarheid te beleven door juist afstand te houden en zelfisolatie in acht te nemen. Dat solidariteit en afzondering nu samengingen, was binnen de context van een pandemie heel zinnig. Het heroïsche personeel van de gezondheidszorg en andere hulpdiensten moest zich om de getroffenen te kunnen helpen wel dicht in hun nabijheid wagen, en kassamedewerkers en bezorgers zetten hun gezondheid op het spel om mensen die thuis zaten van voedsel en andere noodzakelijkheden te voorzien, maar de rest van ons kreeg in de meeste gevallen te horen dat afstand houden de beste manier was om anderen te beschermen.
De morele paradox van solidariteit door afzondering vestigde wel de aandacht op iets hols en leegs in de verzekering dat 'we hier samen doorheen moeten'. Hiermee werd geen gevoel van gemeenschap beschreven, geen continue reeks van onderlinge verplichtingen en gedeelde opofferingen. Integendeel zelfs, de slogan was gemunt in een periode van grote en rancuneuze onderlinge verdeeldheid en een maatschappelijke ongelijkheid die in de wereldgeschiedenis vrijwel nooit eerder zo groot is geweest. Dezelfde marktgedreven mondialisering waardoor de Verenigde Staten plotseling niet over voldoende productiecapaciteit voor mondkapjes en medicijnen bleken te beschikken, had een groot aantal mensen beroofd van goedbetaalde banen en maatschappelijke waardering.
Intussen waren degenen die hadden geprofiteerd van de economische overvloed die de wereldwijde markten, productieketens en kapitaalstromen hadden opgeleverd, zowel in hun rol van producenten als in die van consumenten steeds verder verwijderd geraakt van hun medeburgers, zodat ze voor hun identiteit en economische vooruitzichten niet meer afhankelijk waren van lokale of nationale gemeenschappen. De winnaars van de mondialisering liepen steeds verder uit op de verliezers, en beoefenden daarmee een eigen vorm van social distancing.
In de huidige politiek, zo legden de winnaars uit, ging het niet meer in de eerste plaats over 'links en rechts' maar om 'open en gesloten'. In een open wereld is succes afhankelijk van onderwijs, want daarmee kun je je voorzien van de juiste vaardigheden om te kunnen concurreren en winnen in een mondiale economie. Dat houdt in dat nationale regeringen moeten garanderen dat iedereen gelijke kansen heeft om het onderwijs te volgen waarmee je succes kunt hebben, maar het betekent ook dat degenen die boven aan de maatschappelijke ladder belanden, gaan geloven dat ze hun succes verdiend hebben. En als er ook werkelijk gelijke kansen zijn, houdt dat ook in dat de achterblijvers hun lot aan zichzelf te wijten hebben.
Deze manier van denken over succes maakt het moeilijk te geloven dat 'we hier samen doorheen moeten'. De winnaars worden er zo toe aangezet om hun succes als hun eigen werk te beschouwen, en de verliezers krijgen het gevoel dat de winnaars vol minachting op hen neerkijken. Dit vormt mede een verklaring voor het feit dat de mensen die de mondialisering niet hebben kunnen bijbenen boos en rancuneus zijn, en zich aangetrokken voelen tot autoritaire populisten die woedend tekeergaan tegen de elites en beloven de landsgrenzen in ere te herstellen en extra streng te bewaken.
Ondanks al hun argwaan jegens deskundigen en hun gebrek aan vertrouwen in wereldwijde samenwerking is het nu aan deze populisten om het land door de pandemie te loodsen. Dat zal niet gemakkelijk worden. Het mobiliseren van de samenleving om de wereldwijde gezondheidscrisis op te lossen zal niet alleen medische en wetenschappelijke deskundigheid vergen, maar ook morele en politieke vernieuwing. De kans dat het giftige mengsel van hoogmoed en ressentiment dat Trump aan de macht heeft gebracht de nu zo broodnodige solidariteit zal opwekken, lijkt niet groot. Om zelfs maar te kunnen hopen op vernieuwing van ons morele en maatschappelijke bestel zullen we eerst moeten begrijpen hoe onze sociale banden en ons onderlinge respect in de afgelopen veertig jaar steeds verder afgebrokkeld zijn.