Het poppenexperiment dat de Amerikaanse psychologen Kenneth en Mamie Clark in de jaren 30 ontwikkelden, laat zien dat zij zich op jonge leeftijd al bewust zijn van verschil in huidskleur, en van de eigenschappen die de maatschappij aan die kleur toedicht. Wit: positief. Zwart: negatief. Kinderen krijgen een zwarte en een witte pop voor zich op tafel, die op de huidskleur na identiek zijn. De onderzoekers vragen welke pop zij het slimst, het liefst of het mooist vinden, en welke pop het stoutst, het domst of het lelijkst. Daarnaast wordt gevraagd op welke pop de kinderen zelf lijken, wat moet aantonen of de kinderen weten tot welke groep zij zelf behoren.
De Clarks lieten zien dat zowel witte als zwarte kinderen voorkeur hadden voor de pop met de lichte huidskleur, en dat ze goed wisten tot welke groep zij zelf behoren. Je zou verwachten dat kinderen een voorkeur hebben voor hun eigen groep, maar dat bleek voor zwarte kinderen niet zo te zijn: ook zij kozen overwegend voor de zwarte pop bij de vraag naar welke pop lelijk of dom was. De vraag is of dit er op wijst dat kinderen onbewust aangeleerd krijgen dat een lichtere huidskleur superieur is.