Vannacht lag ik weer wakker. Het werd een uur, twee uur, drie uur 's nachts, maar de tijd veranderde niets aan de situatie: ik lag in bed, en ik kon niet slapen.


Als je ook een slechte slaper bent, weet je hoe het gaat. Inmiddels ben je oud genoeg om je niet meer aan gepieker over te leveren, en je schrikt niet van een uur of twee wakker liggen. Als je je omdraait, neem je je nog zo voor om niet op de wekker te kijken, maar soms branden die gele cijfers zo door je oogleden heen. 01:13.

'Niet erg,' zeg je tegen jezelf. 'Het wordt wat later, en ik slaap nog niet. Niks wat we niet eerder hebben meegemaakt.' Maar hoe langer het duurt, hoe meer je je bewust wordt van de tijd die voorbij gaat (tergend traag en onverbiddelijk hard tegelijk).

Wie wakker ligt, is helemaal alleen achtergebleven in een onbevolkte wereld, moet een tweede dag in haar doodvermoeide eentje zien door te komen, en weet zich ongezien en onbegrepen in de lange nacht.

Na een uur of twee slaat de frustratie toe, en de zorgen over de dag hierna: zometeen heb je vijf uur geslapen, en morgen die drukke dag – hoe ga je dat klaarspelen? Als het nog een uur duurt, komt de frustratie in plotselinge golven van intense verontwaardiging. En als je dan naast iemand ligt, een gloeiende kachel van een traag ademende slaper, slaat de razernij toe: waarom lig jij hier, als enige, in de hele wereld, alleen te lijden?

Ik voel me nooit zo alleen als wanneer ik wakker lig naast een geliefde die slaapt. Het voelt alsof ik word buitengesloten van een wereld waar ik bij wil horen. Ik zit in een hel, en niemand die zich om mij bekommert, ik ben helemaal alleen in de moedeloze ellende van de doodvermoeide slapeloze.

Toi, tu dors la nuit.
Moi, j'ai de l'insomnie.
Je te vois dormir.
Ça me fait souffrir.

Direct komt het liedje van Wende Snijders in mijn hoofd. Jij slaapt, en als ik naar je kijk, lijd ik. In Quand tu dors (oorspronkelijk een kort Frans gedicht) lijdt ik-persoon aan jaloezie, maakt zich zorgen of haar geliefde nog wel van haar houdt, nu diegene slaapt, en droomt, maar droomt 'ie wel van haar? De meeste slapelozen lijden niet aan zulke amoureuze paranoia, maar aan de eenzaamheid. Wie wakker ligt, is helemaal alleen achtergebleven in een onbevolkte wereld, moet een tweede dag in haar doodvermoeide eentje zien door te komen, en weet zich ongezien en onbegrepen in de lange nacht.

Ik heb me vaak geërgerd aan de manier waarop er over slapeloosheid gepraat wordt: alsof het opgelost is met een warme douche van tevoren, of een kopje thee. Als er eens in de zoveel tijd een artikel over insomnia verschijnt, gaat die gepaard met foto's van mensen in pyjama's en badjassen die fronsend uit het raam kijken, of met wijd open ogen in bed naar het plafond staren. Wás er maar een ander die in een badjas uit het raam staarde, dan konden we er samen nog over praten. Het probleem is nu juist dat je altijd alleen bent, zonder fotograaf in de buurt. Dat je vastzit in een benauwende staat die je met niemand kan delen. Hoewel?

Er is een man die het zijn missie heeft gemaakt om de eenzaamheid van de slapelozen op te heffen: Drew Ackerman, oftewel Scooter, van de Sleep With Me podcast. In afleveringen van meer dan een uur vertelt hij langdradige verhalen zonder spanningsboog in een monotone, trage stem. De meeste fans van de podcast halen het verhaal niet eens, die zijn al weggezonken tijdens de eerste twintig minuten. Hoewel het mij nog nooit is gelukt om in slaap te vallen terwijl er iemand tegen me praat, zet ik de podcast toch nog weleens aan: om Scooter te horen zeggen dat het oké is, dat ik niet per se in slaap hoef te vallen, maar dat hij er zal zijn, het komende uur.

[banner id="12"]

Het is misschien geen wonder dat een radiomaker troost vindt in audioverhalen, maar ik denk niet dat het om het medium gaat. Het gaat om het gezelschap. Een vriendin van me, Jozien Wijkhuijs, maakte ooit een radioverhaal over de slapeloosheid van de nacht: Draaiende motor, dode kat. Ik hoorde het niet vaak zo scherp beschreven: wie lang genoeg wakker ligt, denkt niet meer helder, maakt haar gedachten niet af, maar herhaalt ze steeds opnieuw, in gekmakende kronkels die vergezeld gaan van dodelijk irritante achtergrondmuziek. En zoals oorwurmen verdwijnen wanneer je het liedje zelf aanzet en afluistert, zo verdwijnt die eenzaamheid ook een beetje wanneer ik naar het verhaal van Jozien luister. Ik hoor haar zingen, piekeren en plannen maken, en bedenk dat ik niet de enige ben die nu nog – 03.47 – wakker ligt.