Na een uur of twee slaat de frustratie toe, en de zorgen over de dag hierna: zometeen heb je vijf uur geslapen, en morgen die drukke dag – hoe ga je dat klaarspelen? Als het nog een uur duurt, komt de frustratie in plotselinge golven van intense verontwaardiging. En als je dan naast iemand ligt, een gloeiende kachel van een traag ademende slaper, slaat de razernij toe: waarom lig jij hier, als enige, in de hele wereld, alleen te lijden?
Ik voel me nooit zo alleen als wanneer ik wakker lig naast een geliefde die slaapt. Het voelt alsof ik word buitengesloten van een wereld waar ik bij wil horen. Ik zit in een hel, en niemand die zich om mij bekommert, ik ben helemaal alleen in de moedeloze ellende van de doodvermoeide slapeloze.
Toi, tu dors la nuit.
Moi, j'ai de l'insomnie.
Je te vois dormir.
Ça me fait souffrir.
Direct komt het liedje van Wende Snijders in mijn hoofd. Jij slaapt, en als ik naar je kijk, lijd ik. In Quand tu dors (oorspronkelijk een kort Frans gedicht) lijdt ik-persoon aan jaloezie, maakt zich zorgen of haar geliefde nog wel van haar houdt, nu diegene slaapt, en droomt, maar droomt 'ie wel van haar? De meeste slapelozen lijden niet aan zulke amoureuze paranoia, maar aan de eenzaamheid. Wie wakker ligt, is helemaal alleen achtergebleven in een onbevolkte wereld, moet een tweede dag in haar doodvermoeide eentje zien door te komen, en weet zich ongezien en onbegrepen in de lange nacht.