Sinds de Twitter-revolutie in Moldavië in het voorjaar van 2009 en de studentenopstanden in Teheran korte tijd later, is sociale media de magische kracht toegekend om met een paar klikken revoluties te veroorzaken. Een Facebook-post of hashtag lijkt voldoende om dictators af te zetten en diepgewortelde misstanden te veranderen. De Arabische Lente, Occupy, de EuroMaidan- en Gezi Park-protesten, het racisme-debat dat razendsnel aan kracht heeft gewonnen dankzij de hashtag #blacklivesmatter: ze worden telkens met trots aangehaald om te laten zien dat sociale media in staat zijn om in korte tijd massa's op de been te krijgen en verandering te bewerkstelligen.
Hoe hoopgevend dat idee ook is, erg realistisch is het niet. Tijdens de Arabische Lente ontpopten sociale media zich al snel tot sterk polariserende krachten. Occupy bleek een tandeloze tijger. De Maidan-protesten vervielen na twee maanden in geweld. De Gezi Park-protesten werden ruw neergeslagen, waarna Erdogan met nog strengere hand ging regeren. De #blacklivesmatter-beweging worstelt met conflicterende opvattingen en slaagt er daardoor moeilijk in om allianties te sluiten buiten de Afro-Amerikaanse gemeenschap. Natuurlijk hebben al deze protesten ook successen gekend, maar de beoogde structurele veranderingen zijn uitgebleven.
Zowel de demonstranten zelf als de media die over de opstanden berichtten, besteedden veel aandacht aan de omvang van de protesten. Maar een groot netwerk is niet hetzelfde als een hecht netwerk. Om een opstand te laten slagen moet een groep individuen met al hun verschillende visies omgesmeed worden tot een nauw verweven collectief. Ze moeten het eens zijn over het gezamenlijke doel, de prioriteiten en het plan van aanpak. Daarvoor is niet massaliteit van belang, maar wezenlijke verbondenheid.
Die verbondenheid als essentie van iedere opstand is beschreven door Albert Camus in zijn geruchtmakende essay De mens in Opstand uit 1951. Daarin stelt hij dat verbondenheid alleen kan bestaan als het doel individueel en collectief tegelijk is: mensen eisen iets op voor zichzelf, maar ook voor ieder ander, omdat ze het beschouwen als iets dat iedereen toekomt. Ook al stamt zijn boek uit het pre-digitale tijdperk, het is onmisbaar voor de smartphone-demonstrant.
De mens in opstandOpstand is volgens Camus wat de mens tot mens maakt: 'het enige schepsel dat weigert te zijn wat het is', namelijk sterfelijk. Iedere handeling is een verzet tegen de zinloosheid – de absurditeit, in de woorden van Camus – van het leven. Door 'nee' te zeggen, geeft iemand betekenis aan het leven: hij laat zien dat er iets is dat bescherming verdient. De mens in opstand beseft bovendien dat hij niet de enige is die worstelt met de absurditeit, maar dat hij deze deelt met ieder ander mens. De opstand definieert dus niet alleen hem als mens, maar ook ieder ander. Voor Camus daarom geen cogito ergo sum, maar 'Ik kom in opstand, dus wij zijn.'
Maar de opstandige mens balanceert op de dunne grens tussen opstand en (gewelddadige) revolutie. Aan de hand van het communisme laat Camus zien hoe de verdedigde waarden, hoe nobel van oorsprong ook, vaak verstarren tot kille ideologieën die aan anderen worden opgelegd. Mensen worden zo geïndoctrineerd dat ze denken vrijwillig de heersende waarden te onderschrijven. Zolang die illusie in stand blijft, wordt de impuls tot opstand onderdrukt.
Die gedachtegang lijkt in het Westen anno 2017 hopeloos ouderwets. Sinds de val van de Berlijnse Muur zijn we ervan overtuigd dat we de tijd van de grote ideologieën achter ons hebben gelaten. Juist die overtuiging bewijst dat Camus' waarschuwing voor de verdovende kracht van ideologieën nog altijd actueel is. Toen in 1989 het communisme werd verslagen door het kapitalisme, kwam daarmee het tijdperk van ideologieën namelijk niet ten einde. Er brak alleen een nieuwe fase aan: die van het neoliberalisme.
De tekst gaat verder onder de afbeelding.