Als we stilstaan bij hoe we de rechten van dieren kunnen beschermen, denken we niet in termen van burgerschap. De redenen daarvoor zijn legio. Dieren kunnen niet spreken, hebben geen rationaliteit en kunnen niet deelnemen aan de politiek, sommen we op. Het is toch absurd met een varken te willen soebatten over het aanleggen van een snelweg of bezuinigingen in de zorg?
Toch loopt deze redenering uiteindelijk spaak. Will Kymlicka schrijft samen met zijn vrouw Sue Donaldson in het boek Zoopolis dat er in iedere samenleving immers ook grote groepen mensen zijn die niet aan deze criteria voldoen. Sowieso is iedereen voor een langere tijd kind. Sommigen van ons zijn chronisch lichamelijk of geestelijk gehandicapt, anderen kunnen tijdelijk hulpbehoevend zijn door ziekte of een ongeluk. En ook ouderdom tast soms onze capaciteiten aan, bijvoorbeeld in het geval van dementie. Maar betekent dit dan dat veel mensen ook geen recht hebben op burgerschap?
Ik betwijfel of iemand deze vraag bevestigend durft te beantwoorden. Ons perspectief op burgerschap is dus niet volledig afhankelijk van of je feitelijk mee kunt debatteren in de publieke ruimte, politieke discussies begrijpt en of je kunt stemmen. Het heeft ook te maken met het beschermen van alle leden van de samenleving, juist ongeacht hun mentale of lichamelijke kenmerken. Kymlicka heeft daarom gelijk dat het van mentale gymnastiek getuigt om de vraag of dieren burgerrechten moeten krijgen af te wimpelen als onbeduidend.
Sterker nog, de echte vraag die we moeten stellen is: waarom zouden dieren geen burgerschap krijgen?