Kamerleden hebben binnen het parlementaire debat onbeperkte vrijheid van meningsuiting. Uitspraken die aanleiding zouden kunnen geven voor strafrechtelijke vervolging door het Openbaar Ministerie zijn niet strafbaar wanneer deze onderdeel uitmaken van het parlementaire debat. Deze parlementaire immuniteit is bepaald in artikel 71 van de Grondwet, en maakt het wetgevingsproces een vrijplaats waar ideeën van volksvertegenwoordigers kunnen botsen.
Van dit voorrecht wordt door zekere politici gretig gebruik gemaakt. Zij doen uitspraken die de vorming van een xenofobe mentaliteit bij de Nederlandse bevolking stimuleren. Bepaalde groepen Nederlanders met een migrantenachtergrond worden door deze politici stelselmatig gedehumaniseerd. Zonder angst voor strafrechtelijke vervolging vergiftigen deze politici onze samenleving door angst aan te wakkeren tegen niet-blanke Nederlanders of Nederlanders met een islamitische achtergrond.
Ondanks deze voortschrijdende dehumanisering van minderheden, beschouw ik het parlementaire debat als een arena waar ideeën die mogelijk leven onder het volk niet onderdrukt mogen worden. Buiten het parlementaire debat daarentegen is de politicus gebonden aan beperkingen op de vrijheid van meningsuiting, net als ieder ander. Wanneer het Openbaar Ministerie strafvervolging opportuun acht, moet de politicus zich – net als ieder andere burger – ten overstaan van de strafrechter verantwoorden voor zijn uitspraken.
Het opportuniteitsbeginsel is het uitgangspunt dat een officier van justitie niet iedere verdachte beboet of voor de rechter brengt, maar een keuze maakt op grond van het algemeen belang.