Eeuwenlang bepaalde de kerk wat goede seks was. De pastoor had weinig op met standjes en skills: intieme samenkomst moest gericht zijn op voortplanting. En dus mocht je niet masturberen of op een andere manier het zaad verspillen. Met de reformatie kwam er extra nadruk op de afwezigheid van genot. Seks hoor je niet voor de lol te doen.
In de twintigste eeuw zijn we ontkerkelijkt, maar er is veel van de christelijke moraal blijven hangen. De psychologie verpakte die in een nieuw jasje. Goede seks werd gezonde seks, seks waar je geen geestelijke deuken van oploopt. Niet geheel toevallig vinden psychologen vooral monogame seks gezond, waarbij vaginale penetratie geldt als de norm.
Alles wat daarvan afwijkt, wordt gepsychologiseerd en gepathologiseerd. Het bekendste voorbeeld is natuurlijk homoseksualiteit, dat pas in 1990 door de WHO van de International Classification of Diseases werd gehaald. Fetisjen – zoals een voorliefde voor voeten of rubber – worden nog steeds gezien als stoornis, net als voyeurisme en exhibitionisme. Dat worden 'verstoorde componenten van menselijk verkeringsgedrag' genoemd, wat zoveel betekent als 'normale mensen doen dat niet'.