Je hoeft X (Twitter) maar te openen, of je komt wel ophef over humor tegen. Mensen die zijn weggelopen uit een theaterzaal of een fragment van een talkshowgast die uit de bocht vliegt met een harde grap, met boze tweets, ingezonden brieven, felle discussies en soms excuses tot gevolg. Dat is een teken dat er iets aan het verschuiven is in hoe we denken over humor, ziet neerlandicus Ivo Nieuwenhuis in zijn boek Het was maar een grapje. Nederland in tien humorschandalen.
Mag je overal grappen over maken? Is harde humor een teken van vrijheid, of juist niet? Neerlandicus Ivo Nieuwenhuis dook in zijn boek 'Het was maar een grapje' in de geschiedenis van humorschandalen om te begrijpen waarom humor zoveel heftige emoties oproept en discussies losmaakt. Zoals die keer dat het woord ‘kontje’ werd gecensureerd, of toen er ophef ontstond over een racistische grap in Veronica Inside. Humor zegt veel over hoe maatschappelijke normen veranderen, zeker de laatste jaren. “Enerzijds strijden mensen om kritisch te mogen zijn op humor, anderzijds om het recht om alles te mogen blijven zeggen”.
In het boek bestudeert hij humorschandalen van 1956 tot nu. Verontwaardiging over de censuur van het woord ‘kontje’ in een radio-uitzending van De familie Doorsnee (dat kon echt niet, vond de tekstcontroledienst van de VARA, net als 'pokkekat'), ophef over een zingende katholieke priester (een typetje van Wim Sonneveld), boze reacties op Paul de Leeuw die de vals zingende Keesje op zijn nummer zet, een racistische grap van Johan Derksen over Akwasi in Veronica Inside en Thierry Baudet die wegliep bij Jinek omdat Martijn Koning hem roastte – het passeert allemaal de revue. Steeds vraagt Nieuwenhuis zich af: waar maken mensen zich druk om, wat zegt dat over de tijd waarin ze leven en over de functie die humor in de samenleving vervult? En waarom is er juist de laatste jaren zo veel te doen over humor?
Wat is humor eigenlijk precies volgens jou?
“De basisdefinitie van humor is voor mij of iets gemaakt is om mensen aan het lachen te maken. Ik vind dat een fijne definitie omdat die loskomt van de vraag of iets grappig is of niet. Daar zijn de meningen namelijk vaak over verdeeld.”
Hoe ingewikkeld humor kan zijn blijkt bijvoorbeeld uit de casus van de Tegenpartij, de satirische rechts-populistische partij die Van Kooten en De Bie in 1980 in het leven riepen en die je in het boek bespreekt. De Tegenpartij (‘geen gezeik iedereen rijk’) werd iets té serieus genomen, waarop de makers besloten om hun typetjes Jacobse en Van Es te laten omkomen bij een fictieve staatsgreep. Wat zegt De Tegenpartij over de werking van humor?
“Het laat zien dat je je met het stijlmiddel ironie op glad ijs kunt begeven. Je zegt dingen waar je het niet mee eens bent met een vette knipoog, waardoor het grappig wordt voor je publiek. Maar op het moment dat mensen het serieus gaan nemen, wordt het ongemakkelijk. Die mensen snappen ironie niet, hoe dom kun je zijn dat je dit serieus neemt, wordt dan snel gezegd. Maar de mensen in de Schilderswijk die het eens zijn met Jacobse en Van Es snappen echt wel dat het ironie is. Hier vind ik het boeiend worden, want het gaat over de consequentie van het gebruik van ironie. Als je vanuit een meer links-progressieve hoek racistische of populistische ideeën op de hak neemt door er een typetje of een parodie van te maken, dan loop je het risico dat die worden toegeëigend door degenen die dat écht vinden.”
Daar hebben de makers toch ook een verantwoordelijkheid in? Hoe gingen Van Kooten en De Bie daarmee om?
“Ja en dat vind ik zo interessant aan die casus, dat zij het radicale besluit nemen om het verhaal zo te draaien dat de Tegenpartij en die typetjes, waar ze echt van hielden, verdwijnen.”
Niet helemaal, schijf je, want Jacobse en Van Es worden jaren later toch weer tot leven gewekt. De staatgreep was zogenaamd in scène gezet.
“Ja, die dubbelzinnigheid probeer ik in het hoofdstuk ook te schetsen. Ze introduceren dan heel bewust een soort linkse tegenhangers van de Tegenpartij, Pierre en Reinier van de Mannenpraatgroep Apeldoorn. Zij zijn een karikatuur van linkse welzijnswerkers die in houthakkersblouses hun vrouwelijke kanten gaan ontdekken. Zo gaan Van Kooten en De Bie zelf eigenlijk in het midden staan. Ik denk dat de satiricus zich in die positie het meest comfortabel voelt, boven of buiten de partijen.”
Aan wat voor humor mensen aanstoot nemen, is veranderlijk en hangt samen met wat je het heersende humorregime noemt. Hoe zit dat precies?
“De term humorregime heb ik geleend van humoronderzoeker Giselinde Kuipers. Het is een mooi concept dat laat zien dat er eigenlijk altijd ongeschreven regels zijn rondom humor. Over wat er wel en niet kan, maar ook over hoe je geacht wordt te reageren op humor.”
“Als je naar de geschiedenis kijkt, dan zie je dat er in de jaren 60 een interessante verschuiving plaatsvindt. Aanvankelijk is er een strak humorregime waarin een grap vooral getoetst wordt aan de vraag of die wel fatsoenlijk is en niet te veel ingaat tegen de normen van die tijd. Als dat wel gebeurt, dan is dat een reden om de grap te verbieden, zoals het woord ‘kontje’ in het radioprogramma De familie Doorsnee, dat door de tekstcontroledienst van de VARA uit het script werd verwijderd.”
“Vanaf de vroege jaren 60 komt er een nieuwe norm op die je kunt samenvatten met de zin ‘geintje moet kunnen’ of ‘het was maar een grapje’. Ook als je het niet helemaal gepast vindt, kun je er maar beter om lachen, want anders heb je lange tenen. Dat zie je bijvoorbeeld bij Frater Venantius, een typetje waarmee Wim van Sonneveld de katholieke kerk op de hak neemt. Aan de ene kant worden mensen daar boos om, aan de andere kant zijn er mensen die vinden dat zij niet tegen een grapje kunnen en het niet snappen.”
“Daarnaast komt er een nieuw type humor op, die veel grover is dan voorheen. Die humor wordt gezien als een manier om de macht te bevragen en alles wat we vanzelfsprekend vinden onder een vergrootglas te leggen. Humor wordt een middel om te laten zien dat je progressief, vrijzinnig en vooruitstrevend bent. Dat zie je bijvoorbeeld in het televisieprogramma Barend is weer Bezig van de VPRO (1972-73).”
Dat nieuwe denken over humor noem je het liberale humorregime. Zitten we daar nog steeds in?
“Ik denk dat we nu opnieuw in een overgangstijd zitten en dat er daarom zoveel schandalen zijn de laatste vijf, zes jaar. Dat liberale humorregime wordt uitgedaagd en staat onder druk. Er is veel meer oog gekomen voor het feit dat de ene harde grap de andere niet is. Het maakt uit of een grap over traditionele machtsfiguren of de kerk gaat, of over vrouwen, homo’s of mensen van kleur, zegt men nu. Een jaar of zes geleden was dat nieuw, maar nu vinden mensen het volstrekt logisch dat je moeite hebt met een bepaald soort humor en valt het idee dat harde grappen per definitie vooruitstrevend zijn steeds minder hoog te houden. Dat levert ook tegenreacties en polarisatie op: enerzijds strijden mensen om kritisch te mogen zijn op humor, anderzijds om het recht om alles te mogen blijven zeggen en nooit aangesproken te worden op een grap.”
Een term die voor die verschuiving wordt gebruik is ‘nieuwe gevoeligheid’, of ‘woke’. Wat vind jij van dat soort aanduidingen?
“Op zich klopt het dat er sprake is van nieuwe gevoeligheid, maar de manier waarop er naar de discussie wordt gekeken vind ik misleidend. Vaak wordt die aangevlogen vanuit de vraag ‘mogen we dan niks meer zeggen?’. Mij wordt dat ook vaak gevraagd door journalisten. Ik probeer dan uit te leggen dat we nog met elkaar in onderhandeling zijn: maatschappijbreed zijn we het er nog niet over eens en daarom is er meer conflict en meer discussie. Terwijl er ook tijden zijn geweest waarin er veel meer consensus was over wat wel en niet kon in humor. Denken in termen van een nieuw humorregime dat opkomt, verklaart voor mij veel meer dan een cliché woke-frame, dat ervan uitgaat dat er één beweging is die mensen de mond wil snoeren met politieke correctheid of nieuwe preutsheid.”
Ivo Nieuwenhuis (1985) is neerlandicus en als universitair docent verbonden aan de Radboud Universiteit. Zijn onderzoek heeft zich de afgelopen jaren toegespitst op de politieke implicaties van humor. Hij is cabaret- en kleinkunstrecensent voor Trouw en schreef het boek Het was maar een grapje. Nederland in tien humorschandalen.
Is het positief dat het liberale humorregime onder druk staat, of juist niet?
“Ik vind dat wel positief, al heeft het schrijven van dit boek me geholpen om er genuanceerd naar te kijken. Deze discussie nodigt ertoe uit om zelf sterk partij te kiezen: ik hoor bij het kritische kamp en ga me verzetten tegen grappen die ik echt niet meer vind kunnen. Terwijl ik vanuit mijn historische, beschouwende perspectief ook denk dat humor altijd gaat over het spelen met grenzen en het opzoeken van spanning. Aanwijzen welke cabaretiers er allemaal seksistische grappen hebben gemaakt was een jaar of vijf, zes geleden misschien noodzakelijk om dit op de agenda te zetten, maar ik denk dat het tijd is om een stap verder te kijken.”
Hoe ziet die volgende stap eruit?
“Misschien dat we een ander type humor meer gaan waarderen. Je ziet dat er nu een meer genuanceerde en verbindende humorstijl in opkomst is, zoals die van Claudia de Breij, of humor die juist wat absurdistischer is. Dat laat zien dat je nog steeds humor en cabaret kan maken zonder dat het ten koste van iemand anders moet gaan."
"Tegelijkertijd blijven Theo Maassen en Youp van ’t Hek volle zalen trekken en doet VI het goed. Voor dat type harde humor is dus nog wel een markt, maar misschien wordt die in de toekomst minder mainstream. Als reactie hierop zie je op dit moment overigens ook comedians die vanuit een links-activistische agenda harde humor bedrijven, zoals Hannah Gadsby, die in de populaire show Nanette op Netflix de rollen omdraait en juist cis-hetereo's flink te kakken zet. Helemaal voorspellen hoe het verder gaat kan ik niet, maar er komt in elk geval meer ruimte."