Ik weet nog dat ik de eerste keer een fototoestel vasthield. Mijn ouders en ik waren op vakantie in een tropisch land. We liepen in een bloementuin. Mijn vader had me al een paar keer sluiks zien kijken naar zijn camera: hoe hij het zwarte doosje voor zijn gezicht hield, één oog toekneep en, soms pas na tientallen seconden, het knopje indrukte. Een klik. En dan niets.
De smartphone stelt ons in staat om gedachteloos te klikken en alles vast te leggen op beeld. Een ontwikkeling die niet terug te draaien is, stelt schrijver Anne van den Dool. Toch verlangt ze nog wel eens terug naar de tijd waarin camera's zwaar waren en elke foto een bewuste keuze was.
Hij had me uitgelegd dat het resultaat pas in de fotowinkel te zien zou zijn. Ik kende die plek: een drukke ruimte met grijze vloerbedekking vol televisieschermen die allemaal dezelfde sportwedstrijd uitzonden, waar hoofdzakelijk oude mannen waren samengedromd om allemaal hun vakantiefoto's op te halen. Als we eenmaal aan de beurt waren, kregen we een plastic buisje en een stevige envelop in onze handen gedrukt. Op het eerste vel stond altijd een collage van miniaturen van alle beelden die daarna zouden komen. Mijn vader scande snel, zocht soms naar die ene foto waarvan hij benieuwd was geweest of die goed was gelukt.
Die ene middag in die zomertuin dacht ik alvast aan dat moment: hoe we over een paar weken in die winkel zouden staan en ik zou zoeken naar de foto die ik nu mocht maken. Ik stak mijn hand uit, en mijn vader overhandigde me zijn camera. Hij was zwaarder dan ik dacht.
Mijn vader kwam achter me staan, hielp me te richten op de dichtstbijzijnde bloem. Nog steeds kan ik me die foto haarscherp voor de geest halen: de kleuren, de scherpte, de vaagheid van de perken eromheen. En de handen van mijn vader, gevouwen rond de mijne. Ik vraag me af of hij besefte hoe belangrijk dat moment voor mij was.
Nu, twintig jaar later, is het maken van een foto een andere bezigheid. Vrijwel iedereen heeft met het bezit van een mobiele telefoon ook direct een of zelfs meerdere camera's op zak, die geavanceerdere beelden kunnen schieten dan veel fototoestellen van enkele tientallen jaren geleden. Een foto maken heeft voor veel mensen allang niet meer het heilige karakter dat ik er destijds in dat bloemperk aan toedichtte: vandaag de dag schieten we met gemak tientallen kiekjes per seconde. We zien wel welke als mooiste uit de bus komt.
Met dat eindeloze klikken is ook de mogelijkheid ontstaan niet enkel het meest dierbare te fotograferen: ook het minste of geringste dat we willen delen met anderen kan worden vastgelegd op de gevoelige plaat. Omdat onze camera's direct verbonden zijn met het wereldwijde web, kunnen we ze bovendien direct de wereld in sturen – richting een specifiek persoon of richting niemand in het bijzonder, via platforms die voor het delen van zulke kiekjes zijn bedoeld.
Daarmee is fotografie voor velen een vluchtig medium geworden, dat we – in tegenstelling tot het vastleggen van een scène in waterverf, acryl, marmer of hout – associëren met directheid, een blik in het hier en nu. Die associaties zijn niet nieuw: al bij de uitvinding van de fotografie halverwege de negentiende eeuw was men ervan overtuigd dat de mens met deze techniek de werkelijkheid zou kunnen vastleggen, de wereld precies zoals die was. Geen interpretatie van de mens, alleen een druk op een knop.
Nu zijn daar dankzij de verbinding met sociale media nieuwe associaties bijgekomen: die van oppervlakkigheid in plaats van detail, de focus op de communicatie met de ander in plaats van een beeld dat op zichzelf zou kunnen staan. Ik ervoer het zelf toen ik deze zomer met enige regelmaat mijn telefoon tevoorschijn haalde om een Kroatisch meer of Sloveense haven vast te leggen: wat ik daar deed, was geen daad van interesse in mijn omgeving, maar van vluchtigheid. Terwijl ik naar het scherm tuurde, dacht ik al na over de vraag of dit een post of een story zou worden, welke effecten ik zou toepassen, welk filter het best zou staan.
Hoelang ik ook naar mijn scherm tuurde voordat ik klikte, hoe diep ik ook door mijn knieën ging om de juiste compositie te bereiken, ik was onderdeel van een Instagram-generatie die fotografeert om te kunnen delen. Het is een generatie die tijdens het maken van een foto de rest van de wereld even vergeet, zo wil het stereotype: die zonder blikken of blozen een privéterrein oploopt om een pittoresk plaatje te kunnen schieten, die gedachteloos de straat op loopt voor een symmetrisch kiekje van de snelwegstrepen, die de bezoekersstroom blokkeert door een selfie te maken op een nauw pad. Waar die eer aanvankelijk alleen voorbehouden was aan echte fotografieliefhebbers, heeft nu iedereen de hele dag een camera in zijn hand.
Er was een tijd dat het maken van vakantiefoto's een keuze was. Ik herinner me dat mijn vader tijdens onze reizen onderdeel uitmaakte van een selecte groep mensen die het ervoor overhad een loodzwaar apparaat met zich mee te torsen, zodat we later op zolder de ontwikkelde foto's in de diaprojector konden stoppen en zien op een groot scherm, herinneringen ophalend aan dat ene barretje, dat ene uitzicht, dat ene gebouw. Nu trekt men bij het zien van zulke mooie plekken collectief en als in een reflex de camera uit de zak – een teken van grote technologische vooruitgang, maar een achteruitgang voor de reputatie van de fotografie.
De laatste jaren is over die laag van vluchtigheid nog een extra vernis komen te liggen: de angst voor privacyschending. Met de schandverhalen over dataleks, horrorartikelen over de verspreiding van onze gegevens en de immer oppoppende cookiemelders, is de angst dat ook foto's informatie over ons bevatten die we liever niet gedeeld zien alomtegenwoordig geworden. Wie een foto maakt van een vol terras, ziet gegarandeerd enkele mensen opkijken die zich bij zulke vastlegging op andermans toestel niet prettig voelen. En ook op je eigen telefoon zijn beelden niet veilig: we staan tenslotte continu in verbinding met servers die onze toestellen kunnen leegtrekken, en daarmee onze privébeelden publiek kunnen maken.
Onze foto's zijn niet langer van ons: we maken ze met de ander in ons achterhoofd. De opkomst van de selfie en de bijbehorende stick laten het zien: foto's dienen meer en meer als bewijs aan de wereld dat we ergens zijn geweest. En zelfs als dat niet onze motivatie is, sluimert altijd de angst in ons dat anderen ze toch onder hun ogen zullen krijgen. Een gemaakte foto is inherent onderdeel van een netwerk waarin we zelf vrijelijk delen of, soms buiten onze blik om, gedeeld worden.
Ik vraag me af wat er zou gebeuren als het aantal front- en backcamera's op onze telefoons niet zou groeien, maar zou krimpen. Min of meer ongewild onderwierp ik mezelf de afgelopen jaren aan een dergelijk experiment: in de cameralens van mijn smartphone was een lelijke barst gekomen, waardoor die enkel zeer onscherpe foto's produceerde. Het ontnam mij de mogelijkheid kekke foto's van mijn vakanties te plaatsen op sociale media; als ik een foto wilde maken, moest ik mijn reispartner lief aankijken.
Foto's maken en delen werd voor mij weer de zorgvuldige activiteit die het ooit was geweest, en steeds meer wende ik aan de gedachte dat ik niet alles wat ik tegenkwam koste wat het kost hoefde vast te leggen. Op een gegeven moment werd die kapotte camera zelfs een manier om mezelf te beschermen tegen die intense deeldrang die veel van mijn vrienden wel te pakken had gekregen. Pics or it didn't happen – die uitspraak gold niet voor mij.
Totdat ik na het definitieve overlijden van mijn gemankeerde telefoon een nieuw toestel kreeg, waarin niet één maar drie camera's waren ingebouwd, waarmee ik foto's maakte die ik alvorens ik ze op Instagram zette kon voorzien van filters, kattenoortjes en glitters. Blijkbaar zijn foto's tegenwoordig nooit meer goed zoals ze zijn: we mogen ze alleen aan onszelf en anderen laten zien nadat drastisch aan ze gepeuterd is.
Al deze ontwikkelingen zijn niet nieuw of verbazingwekkend. Wel hoop ik dat samen met mij ook anderen soms terugverlangen naar die zomervakantie, die zware camera, het turen door het gaatje, het zorgvuldig richten van de lens. Het zou gekkenwerk zijn van onszelf te verlangen de technologie rechtsomkeert te laten maken. Toch zou ik het mooi vinden als we ons bij het maken van elke foto weer even in die bloementuin wanen, waar we één kans krijgen op een mooi shot. En dat shot vervolgens niet direct de wereld in hoeft, en zeker niet hoeft te worden voorzien van een filterrandje. Als we werkelijk zoveel houden van fotografie als ons gedrag doet vermoeden, transporteren we iets van die herinnering naar het hier en nu.