Foto: Tim Bowditch
Daarmee schuurt hij duidelijk aan tegen het klassieke beeld van de premoderne wetenschapper die gekke vragen durft te stellen en proefondervindelijk de wereld om zich heen aftast. Verrassend was het dan ook niet dat hij in 2016 de Ig Nobelprijs won voor zijn artistiek- biologisch onderzoek. Ig Nobelprijs (Ignoble staat voor 'niet-edelmoedig', 'onwaardig') is een parodie op de Nobelprijs en wordt uitgereikt aan onderzoeken waar je eerst om moet lachen, maar die je daarna ook aan het denken zetten. In 2000 won de Nederlandse natuurkundige Andre Geim de prijs om vervolgens, tien jaar later, de echte Nobelprijs voor natuurkunde op zijn nachtkastje te kunnen zetten.
Wat zo aantrekkelijk is aan het werk van Thwaites is de speelse ernst die ervan afstraalt. In een tijd waarin de artistieke verbeelding weer 'maatschappelijk geëngageerd' en 'van invloed' moet zijn, is Thwaites' ogenschijnlijke naïviteit en frivoliteit een verademing tussen werk waarbij de ernst (opvallend) vaak de overhand lijkt te hebben. En dat is heel 'nuttig' in verwarrende tijden. Thwaites doet zich voor als 'nutty professor', maar weet heel goed hoe hij een grote abstracte wereld in één beeld kan vatten. Dat deed hij eerst door mondialisering en kapitalisme terug te brengen tot het productieproces van een broodrooster en dat doet hij nu door de menselijke antropologie in de Goatman te belichamen.
Thwaites' transformatie getuigt van het verlangen te willen veranderen in iets niet-menselijks, en daarmee als het ware in het leven te verdwijnen. Het beeld dat de Brit neerzet is treffend. Een vriendelijke lachspiegel: hilarisch, maar ook ontroerend. Want wie naar de Goatman kijkt, kijkt eigenlijk naar zichzelf. Althans, naar een humoristische uitvergroting daarvan. Op klungelige en volledig kunstmatige wijze – met behulp van allerlei technische extensies – kijkt de mens niet uit over de natuur, zoals Caspar David Friedrichs Wanderer, maar staat de mens wankelend, vol ongemak in de natuur. Hij is er onderdeel van, maar er mentaal ook van vervreemd. Zijn bewustzijn is gespleten.
In Onder dieren (2017) van de Nederlandse natuurfilosoof Ton Lemaire staat een treffende beschrijving van deze menselijke gespletenheid. Het zou zo kunnen dienen als onderschrift bij het beeld van de Goatman:
De mens is onvermijdelijk het wezen van de breuk en gebrokenheid, het dier dat 'nee' kan zeggen, dat tegelijk dier is en geen dier wil zijn, dat zowel tot de natuur behoort alsook er enigszins buiten en boven wil staan. Daarom is hij een twijfelend, vragend, tobbend en verlangend dier dat soms andere dieren benijdt dat ze gewoon 'dier' kunnen zijn.
Thwaites' aanvankelijke verlangen om naar eigen zeggen 'vrijaf te nemen van zijn mens-zijn' mondt uiteindelijk uit in existentieel zelfonderzoek. Wat maakt een mens een mens en geen geit? En: waarom kan de mens toch zo moeilijk 'in het moment zijn', terwijl bij de rest van het dierenrijk die vraag nooit zal opkomen? In de filosofische antropologie, de discipline die zich sinds de jaren zestig bezighoudt met de plek van de mens in de natuur, wordt de mens, in vergelijking tot andere dieren, vaak beschreven als het dier dat lijdt aan 'non-gespecialiseerdheid' en 'instinctarmoede'. Dat wil zeggen: de mens heeft weinig of geen duidelijke instincten die hem in specifieke situaties voorschrijven wat te doen. Een hond weet vanaf de geboorte hoe hij moet lopen en eten, een honingbij vliegt zonder erbij na te denken naar bloemen om nectar te zoeken. Maar de mens? De mens wordt in verhouding tot andere zoogdieren eigenlijk te vroeg geboren en is zoölogisch gezien een 'secundaire nestblijver': in onze eerste levensjaren zijn we volledig afhankelijk van de cultuur waarin we worden geboren. Wij komen letterlijk naakt op de wereld en hebben kleding (cultuur) nodig om onze plek in de natuur te verdedigen. Instinct is er wel, maar niet dwingend of bepalend voor onze oriëntatie op de wereld.
Het resultaat is een paradox: de zwakte van de menselijke soort is ook meteen zijn grootste kracht. Juist dankzij zijn onbepaaldheid, zijn open houding, heeft de mens een grotere vrijheid ten opzichte van zijn instincten en behoeften. Hij kan deze onderdrukken, negeren of uitstellen. Volgens de Duitse filosoof Arnold Gehlen (1904–1976) is de mens dan ook 'van nature een cultuurwezen': door middel van werktuigen, instituties, taal en denksystemen moet hij zijn 'organische leemte' opvullen. Cultuur is voor de mens wat instincten zijn voor het dier, het is een biologische noodzaak. Daarom moet de mens zichzelf altijd opnieuw vormgeven en interpreteren. De Nederlandse wetenschapper en schrijver Louise Fresco formuleerde het ooit mooi kort en bondig: 'De mens is heel weinig, maar kan veel worden.'
meer weten?
Dit is een fragment uit het nieuwe boek van Ruben Jacobs: Artonauten. Op expeditie in het Antropoceen. Daarin onderzoekt hij hoe kunst zich verhoudt tot onze nieuwe ecologische realiteit, en hoe kunstenaars wetenschap en techniek inzetten om onze relatie met de aarde opnieuw te onderzoeken.