Sinds de Romantiek beschouwen we de artistieke creatie als een ultieme menselijke daad. Maar is dat werkelijk zo? We weten inmiddels dat in het dierenrijk ook rudimentaire vormen van culturele verscheidenheid, zelfbesef én kunst aanwezig zijn. Zo gebruiken sommige vogels hun zangtalent in de seksuele strijd en stellen bijen elkaar door een 'dans' op de hoogte van de locatie van nectar. Met algoritmes die kunst creëren laten ook technische levensvormen zien dat ze in staat zijn tot artistieke creatie.
Kunstmatig van nature
Wat maakt de mens dan nog uniek? Volgens de Duitse antropoloog Helmut Plessner (1892-1985) is dat zijn vermogen om buiten zichzelf treden en zichzelf vanuit een ander perspectief bekijken. Het resultaat daarvan is dat de mens ook meteen een kloof met zichzelf ervaart, hij voelt zich fundamenteel onaf. Door middel van allerlei 'technieken' tracht hij deze kloof te dichten en dat maakt hem volgens Plessner van nature kunstmatig. Met andere woorden: technologie is wat mensen menselijk maakt.
Kunstmatige creativiteit
Als we dit mensbeeld zouden aannemen, dan zouden we kunnen concluderen dat de kunst die een machine maakt niet zozeer kunst is (gedefinieerd door de Romantiek), maar de eerste stap is in een menselijk mutatieproces naar een 'kunstmatige creativiteit'. In een technologische cultuur, waar techniek en cultuur in toenemende mate met elkaar versmelten, wordt kunst werkelijk kunstmatig.