Vroeger kreeg ik van mijn vader regelmatig oude historische atlassen, die hij voor een habbekrats op een lokale vlooienmarkt op de kop tikte. Ik was er dol op, bladerde gretig door de vergeelde pagina's en bestudeerde lang en aandachtig de vele landkaarten. Voor mij was zo'n atlas een venster op de wereld, waar ik denkbeeldige reisjes maakte naar verre landen en naar het verleden, wat in zekere zin ook een ver land is.
Wat mij toen al fascineerde was het tijdperk waarin de wereldkaart werd ingekleurd aan de hand van zo'n acht tinten, die voor verschillende Europese landen stonden. Ik zie de kaarten nog voor me, met gebieden die als een taart leken te zijn verdeeld, waarop soms de oorspronkelijke namen keurig werden genoemd, maar voorzien van een koppelteken, met daarvoor toevoegingen als 'Frans', 'Brits', 'Spaans' en 'Nederlands'.
Door de atlas had ik al vroeg aandacht voor geografie, voor grenzen, en nog altijd kan ik geen wereldkaart bekijken zonder die koloniale kaart voor me te zien. En zo valt mij dan bijvoorbeeld op dat verschillende reisaccessoires als paspoorthouders en reisboekjes nog vaak de koloniale wereldkaart als omslag gebruiken – Thierry Baudet is kennelijk niet de enige die een nostalgisch verlangen koestert naar de wereld van vóór 1915.
Ik moet zeggen dat die kaart ook mij tot de verbeelding sprak. Het is ergens toch wel betoverend en misschien zelfs een wonderlijke ontwikkeling te noemen, dat een relatief klein gebied, wat op het oog niets meer was dan een westelijk aanhangsel van het immense Euraziatische continent, de halve wereld in bezit kon nemen. Maar naarmate ik ouder werd zat het me dwars. Het verhaal achter die papieren kaart was op z'n zachtst gezegd minder betoverend dan ik eerst dacht. Ik vroeg me af wat het voor mij betekende. Wat deed ik überhaupt in dit werelddeel, met mijn vreemde naam, cultuur en religie? Ik was 'anders', en je moest wel blind zijn om het niet op te merken. Op straat, op school, in de media. Verwarring werd een soort deelgenoot van mij. Een herkenbare strijd voor veel migrantenkinderen.
Met enige regelmaat moet ik terugdenken aan Edward Saïd, de Palestijns-Amerikaanse cultuurcriticus die vorige eeuw furore maakte als publieke intellectueel in de Verenigde Staten. Als iemand die zelf de gevolgen van de koloniale ondernemingen aan den lijve heeft ondervonden – eerst de Britse overheersing, vervolgens de oprichting van de Israëlische staat – was Saïd de belichaming van de postkoloniale mens. Geboren in vooroorlogs Palestina, als lid van een christelijke minderheid binnen een islamitische meerderheid, een humanist in een religieuze omgeving, opgeleid aan een Britse school in het Egyptische Caïro en later aan een Amerikaanse universiteit, een maatschappelijk geëngageerde intellectueel en tegelijkertijd bij uitstek een elitaire man, met zijn voorliefde voor westerse literatuur en klassieke westerse muziek. Een man van tegenstellingen dus.
Zijn ervaringen als koloniale onderdaan, als buitenstaander en migrant, zorgden aanvankelijk voor een sterk gevoel van ontheemding en thuisloosheid. Zelfs zijn naam ervoer hij als een worsteling: Edward Saïd, die bijna onmogelijke combinatie van een typische Britse naam met koninklijke ondertoon (Edward) en de onmiskenbare 'eenvoudige' Arabische achternaam (Saïd).
Die toestand zorgde echter voor een scherpe blik op de oude wereld waarin hij opgroeide en de nieuwe omgeving waarin hij terecht kwam. Saïd begon de koloniale geschiedenis uitvoerig te bestuderen, wat uiteindelijk leidde tot het geruchtmakende boek Orientalism, dat veertig jaar geleden verscheen, waarin hij de oriëntalistische wetenschapsbeoefening op het hakblok zette, omdat die bevooroordeeld, generaliserend, ja zelfs onversneden racistisch zou zijn geweest. Vooral de negentiende-eeuwse westerse denkers, schrijvers en wetenschappers moesten het ontgelden.
De oriëntalisten legitimeerden met hun studies niet alleen de westerse dominantie van het Oosten. Volgens Saïd gaven ze er ook het westers zelfbeeld in vorm. Door de Arabier, de Indiër, de oosterling, als inherent 'anders' neer te zetten, met eigenschappen als barbaars, irrationeel en onderontwikkeld, kon het Westen de eigen culturele en intellectuele superioriteit onderstrepen.
Met zijn boek raakte Saïd in veel kringen een gevoelige snaar, vooral vanwege de bewering dat de westerse beschaving voor een belangrijk deel berust op onderdrukking van mensen die anders zijn, en dat de huidige westerse cultuur daar mede door gevormd is.
Tekst loopt door onder de afbeelding.